De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 14 september pagina 11

14 september 1940 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

De wil van den mensch, en het vuur OP het gebied van de Falisken, niet ver buiten Rome, leefde naar Plinius ver haalt de stam der Hirpen of Hirpinen. Jaarlijks brachten haar leden op den heiligen Soractes-berg een offer aan Apollo. Ze liepen dan met bloote voeten over het brandend pijnhout, en hun voeten bleven ongedeerd. De Senaat van Rome zag in deze merkwaardige onkwetsbaarheid het teeken eener buitengewone bestemming. Om deze reden werden de Hirpen vrijgesteld van den dienstplicht en van andere staatslasten. Natuurlijk boeide dit geval de fantasie van de Romeinen. De dichter Vergilius maakt er een zinspeling op in het elfde boek van zijn Aeneas, waar hij vs. 785?790 verhaalt, hoe de jeug dige krijgsman Aruns, terwijl hij zijn pijl richt op de Volskische amazone Camilla, het volgende gebed opzendt tot Apollo: Hoogste der Goden, beschermer van den heiligen Soractes-berg, Apollo, dien wij bijzonder vereeren en voor wien wij den brand steken in opgestapeld pijnhout, waarna wij, op onze Godsvrucht steunend, als offeraars temidden door de vlam over het gloeiend vuur gaan, almachtige Vader, gun, dat wij met onze wapenen deze schande van ons afwenden." Solius Italicus bevestigt deze mededeeling, en voegt er nog aan toe, dat de Hirpen driemaal dwars door de vlammen loopen, terwijl ze in hun hand het ingewand der offerdieren dragen. Vanouds heeft dit bericht de gemoederen geschokt. Varro, die overal godsdienstige ideeën bestrijdt, waar hij ze vindt, geloofde, dat de Hirpen hun voet zolen bestreken met eenig medicament van plantaardigen aard, dat althans tijdelijk bestand maakte tegen het vuur. Oeze meening werd overgenomen door Seuries in zijn Aeneas-commentaar, en kwam aldus terecht in den Dictionnaire van Bayle. Het is de officieele rationalistische verklaring van het verschijnsel en ze zou ons misschien kunnen bevredigen, wanneer het getuigenis aangaande de Hirpen of Hirpinen uniek ware gebleven in de geschiedenis van de menschheid. Doch hier lijkt het niet op ! Vrijwel in alle tijden en in alle culturen zijn er menschen geweest, die bestand bleken tegen een heftigen vuurgloed, en dikwijls is dit allermerkwaardigste verschijnsel samengegaan met een bijzondere spanning van den wil, die haar oorzaak vond in het besef van verbondenheid met den Oorsprong des levens. Het is een eigenaardig bewijs van de overmacht der organische constructie over de anorganische, of van de zegepraal des geestes over de stof. De Bijbel kent het beroemde verhaal der drie jongelingen, die ongedeerd bleven in den vuuroven, ontstoken op last van koning Nabuchodonozor. Sjadrak, Mesjak en Abed-Nego hadden geweigerd, het gouden beeld te aanbidden, dat deze koning liet oprichten in de vlakte van Doera, in de provincie Babel. Zij werden geboeid, met kleeren en al in den oven geworpen en de oven was op uitdrukkelijk bevel des konings zóó heet gestookt, dat de mannen, die Sjadrak, Mesjak en Abed-Nego naar den vuurmond droegen, door den gloed werden gedood. Maar de jongelingen liepen rond in de vlammen en loofden God. Hoog sloeg het vuur boven den oven uit, wel negen n veertig el, verzekert de profeet Daniël, die deze geschiedenis opteekende in het derde hoofd stuk zijner profetie, maar een engel des Heeren was met de vrienden in den oven gedaald, en hij maakte den oven van binnen koel of er een ochtend wind waaide; het vuur deerde en pijnigde hen niet, raakte hen zelfs niet aan." Te Castabola in beneden-Cilicië, aan de grens van Syrië, schreed de priesteres van Diana Perasia, die hier een luisterrijken tempel had, dwars door de vlammen zonder zich te schroeien. En in de Stille Zuidzee, op een afgelegen eiland, wandelt de kleinzoon van Tui Na Galita, volgens het bericht van Frazer, ongedeerd over de rood gloeiende steenen van de masawe". De kracht om dit te kunnen, is hem door een god gegeven. De ethnologie", zoo besluit Olivier Leroy hieruit, in zijn verhandeling over de Salamander men schen" (Les Hommes Salamandres, d. Desclée de Brouwer, Paris, 1931) is werkelijk een kostbaar hulpmiddel om oude teksten opnieuw te bezielen." Verklaard is het verschijnsel hiermee niet. Zijn evidente tegenstrijdigheid met de gewone werking van de ons bekende natuurwetten overtuigde de philosophen van de achttiende en de negentiende eeuw, dat het zich alleen kon voordoen krachtens bedrog, of dat het uitsluitend bericht werd in strijd met de waarheid. Het moderne denken heeft dit vooroordeel laten varen. Men begrijpt tot op zekere hoogte den weerstand, dien de psychische wetenschap (over mystische verschijnselen) ontmoet, want zij steunt op het getuigenis van menschen en dit is altijd onderworpen aan de mogelijkheid van vergissing" schrijft Bergson in Les deux sources de la morale et de la religion" (p. 341). Het echte geleerdentype, vervolgt hij, is voor ons de physicus: zijn gewettigd vertrouwen jegens een materie, die er klaarblijkelijk geen pleizier in heeft, hem te bedriegen, is voor ons het kenmerk van alle waar achtige wetenschap geworden. Wij hebben er moeite mee, nog voor wetenschappelijk te aanvaarden een vorm van onderzoek, die eischt, dat de onder zoekers zich gedurig wagen in de nabijheid van de mystificatie. Hun wantrouwen verontrust ons en wellicht hun vertrouwen nog meer, want wij weten, hoe spoedig men zich ontwent aan scherpe waak zaamheid. De helling, die van nieuwsgierigheid naar lichtgeloovigheid daalt, is glad. Nog eens: men kan den weerstand best begrijpen. Maar men zou niet kunnen begrijpen, hoe waarachtige weten schapsmannen hardnekkig bleven weigeren, de resultaten van psychisch onderzoek te aanvaarden, ware het niet, dat zij de medegedeelde feiten voor al te onwaarschijnlijk houden; onmogelijk" durven ze die feiten echter niet te noemen, want zij weten, dat niemand zich een passend middel kan indenken om de onmogelijkheid vast te stellen van iets, dat zich feitelijk voordoet." Tot deze categorie nu van bedenkelijke ver schijnselen, die wij gedwongen zijn als feit te accep teeren, zonder dat onze kennis der natuurweten schap hun voorkomen afdoend verklaart, behoort het wonder van de Latijnsche Hirpen en heel de uitgebreide reeks van berichten omtrent lieden die onder bepaalde omstandigheden, meestal van religieuzen aard of oorsprong, onkwetsbaar bleken door het vuur, waarmede zij in onmiddellijke aan raking werden gebracht. Overtalrijk zijn deze berichten. De heele middel eeuwen door verhaalt men over heiligen, bij wie de mystieke extase de uitwerking van het vuur belemmerde. Over niet minder dan twaalf mystieken is zulk een mededeeling opgeteekend in het proces der heiligverklaring. Nog veel grooter is het getal martelaren, die ongedeerd bleven -in het vuur. De Acta Sanctorum noemen er twee-en-vijftig met name. Behalve deze heiligenverhalen, waarin de legen de zeker aandeel heeft, hoewel de frequentie van de berichten, die veelal bij ernstig onderzoek werden medegedeeld, toch wel tot nadenken stemt, zijn er de oude en nieuwe geschiedenissen over zooge naamde ordaliën of godsoordeelen. De zoogenaamde vuurproef was in de Germaansche landen algemeen bekend en niemand zal genoegen nemen met de slordige wijze, waarop Montesquieu haar verklaart in zijn Esprit des Lois" (XXVIII. 17). Hij zegt daar n.l., dat de huid van de oude Germanen vol doende verweerd was om een korte aanraking met vuur te verdragen; wie niet zoo'n verweerde huid had, was verwijfd en werd derhalve als schuldig beschouwd aan de misdaad, hem ten laste gelegd. Dit is wel al te naïef ! Immers de proef werd ook op vrouwen toegepast, en de Germanen zullen wel beseft hebben, dat de huid van schurken vaak ver weerder is dan de huid van deugdzame menschen. Bovendien is een verweerde huid maar een matige verzekering tegen brandschade ! Zeker is, dat Emma, de dochter van Richard II van Normandië, nog in den volop christelijken tijd werd onderworpen aan een godsoordeel, en zonder deernis negenmaal over gloeiende ijzeren balken liep. Een aardige anecdote is bewaard uit de dertiende eeuw. Te Constantinopel zou een verdachte worden onderworpen aan een godsoordeel: hij moest een gloeienden ijzeren staaf gedurende enkele oogenblikken vasthouden en daarna zijn handen laten zien. De man verklaarde zich hiertoe bereid op voorwaarde dat de bisschop, die toch zeker onschul dig genoeg was, hem persoonlijk de gloeiende staaf aanreikte. Hierop verklaarde de kerkvorst, dat de vuurproef een heidensch en zondig gebruik was, en de vertooning ging niet door. In Indiëen Tibet is de vuurproef vanouds bekend en ze werd er nog toegepast in de achttiende eeuw. Hieruit blijkt wel, dat men er een reëele waarde aan toekende. Ook toovenaars, mediums, derwichen en yogi's hebben vuur getrotseerd. John Evelyn beschreef in 1673 de experimenten van den vuur-eter" Richardson, die zonder ook maar De afiostel Johannes, in de kokende olie ongedeerd. Rechterpaneel van het schilderij ,,De Nood Gods" door Quinten Metsijs. (Museum van Schoone Kunsten, Antwerpen) eenigszins in trance te zijn gloeiende kolen aan raakte en in zijn mond stak. William Crookes, de chemicus, verhaalt zulke verschijnselen over het medium D. D. Home, wiens werkwijze hij onder zocht in 1871. Hij concludeerde, dat Home zich niet door eenig stoffelijk middel op de aanraking met vuur geprepareerd had. De fire-walk" is tenslotte nog heden een religieuze ritus van de inboorlingen der Stille Zuidzee-eilanden. Het is dus moeilijk, de werkelijkheid van het verschijnsel te ontkennen. Hoe moet men het echter verklaren ? De beschikbare gegevens doen ten stellig sten vermoeden, dat weerstand tegen vuur een vermogen van het lichaam wordt, wanneer de intensiteit van den geest zich ten volle samentrekt op n enkel punt, maar noch de methodïdezer samentrekking, noch de preciseering van dit punt zijn voldoende bekend, dan dat men zou kunnen besluiten tot wetmatigheid van het verschijnsel. In de wereld, die wij tot heden kennen, blijft het een grillige uitzondering. Ingekomen Boeken Johannes Buchholtz: Egholm. (Uitgave Bigot & van Rossum, Amsterdam). E. F. Sillanpaa: Het Zachtmoedig Erfdeel. (Uitgave Bigot en van Rossum, Amsterdam). Kunstreisboek voor Nederland, Samengesteld door de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg. (Uitgave P. N. van Kampen & Zoon N.V., A'dam). PAG. 11 DE GROENE No. 3299

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl