De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 14 september pagina 16

14 september 1940 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

Een verhaal van De Groene Pastorale in mol MARIA ligt onder haar deken naar het plekje zon op de balken van het plafond te staren. Als het plekje bij de derde balk is, is het zes uur en dan moet de geit, die achter de tafel op Marco's oude soldatenjas ligt, gemolken worden. Dat kan nog even duren. Er is nog tijd, om te denken aan de druiven van haar en de nog mooiere druiven van Lucina, haar zoetsappige buurvrouw. Er is nog tijd, om te peinzen over Marco, die nu al weer drie nachten niet opgedoken is. Zoekt hij al die tijd steenen boven op de Piz, of heeft hij beneden in het stadje weer een bootje losgemaakt, om het meer op te roeien? Of zit hij in de wachtpost bij de Italiaansche douane? Marco is slim als een dier, maar ook zoo dom als een dier. Maria zucht. Marco is niet als de andere jongens. Ze zeggen, dat Marco idioot is, dat hij een zondaars kind is, geboren uit de hartstocht, verwekt in een zoele sterrennacht, buiten, tusschen de druiven op de hellingen van de Piz. Maar niemand weet dat zeker, behalve Maria en die hebben de jaren zwijg zaam gemaakt. Marco is idioot. Maar waarom brengt hij dan altijd iets mee van zijn zwerftochten, iets, dat de oude Maria juist noodig heeft, een flesch Valpolicello, een homp salami, tien groote hoendereieren.. . er gaan er vijf in de veilige holte van iedere hand.. . een doos lucifers, eens zelfs een paarlmoeren rozen krans ? Maar drie nachten is Marco nog nooit wegge bleven. Een onbestemde onrust houdt Maria vast aan haar matras, alsof zij de naderende dag op die wijze kan terugschuiven. Ze blijft peinzen over Marco, over de tijd, dat hij door het hutje waggelde, een klein, zwart dreumesje met vreemde, afwezige oogen en een hoog, ernstig voorhoofdje en daarvoor, toen hij op zijn dekentje lag en nooit huilde, haar overal volgde met zijn stille, diepe oogen en daarvoor, toen ze beneden in het stadje nagewezen werd en toen op een Zondag de pastoor een preek hield over het zedenbederf en Gods straf, die neer zou komen op het door ontucht verwekte kind en daarvoor maar hier werd de herinnering een zachte, gouden droom, die niets meer met de werkelijkheid te maken had. Ze was mooi geweest, Maria, mooier dan Henry's blonde vrouwtje. Het zonneplekje is allang voorbij de derde balk. Maria slaat de deken terug en haar vuile voeten schuifelen over de stoffige steenen. De geit is on rustig en stompt met zijn harde kop tegen de tafelpooten. Maria reddert een beetje rond in het vertrek, ze geeft de geit haar voer en maakt koffie. Dan gaat ze naar buiten. De nu al warme zon stooft de helling van de Piz. Overal ritselen de hagedisjes tusschen de steenen. Een groote, gouden vlinder zit vleugeltrillend op de rand van een emmer. Beneden ligt blauw en spiegelglad hat Lago Maggiore. Er glijden wat witte ochtendnevels overheen, hier en daar plekt als een fluweelen toef op een blauwzijden kleed de doffe donkerte van een eiland. Links naar Locarno toe kan Maria een heel eind de slingers van de weg, die het meer volgt, overzien. De eerste bus naar Brissago zingt op zijn tweede versnelling voorbij, twee vroege wandelaars met bergstokken, een klein two-seatertje met een jong paartje, een kar met groenten, dan een heele tijd niets, dan een motorfiets met een Zwitserschen douane beambte. Geen Marco. Rechts ligt Brissago, het slanke kerkje met de oeroude cypressen, de bar van Louis, de hotels. Een paar oude vrouwtjes scharrelen de trappen af naar de kerk voor de vroegmis. Maria gaat allang niet meer en de oude, asthmatische pastoor wacht zich wel, de klim van zeshonderd meter te ondernemen, om haar een vergeefsche vermaning te brengen. Meer naar rechts, nog waar de weg door een bocht aan het oog onttrokken wordt, ligt de Italiaan sche grenspost. De grens loopt dwars over het meer. Maria trekt met haar oogen een lijn naar de over kant, waar ook weer bergen zijn en kleine, witte stadjes. Zij zucht en gaat naar binnen, de geit melken. Als ze haar brood heeft gegeten en de geit aan een paal naast het huisje heeft vastgemaakt, staat Marco ineens naast haar. Madre", zegt hij, geef mij brood". Maria moet even haar handen in de zij zetten. Zij leunt een beetje achterover, om haar zoon in het gezicht te kunnen zien. Zijn kinderlijke oogen kijken rustig in de hare. Ik was op 't meer", zegt hij. Kijk eens !" Hij houdt haar een groote, groengrijze visch voor, een forel, maar een zeldzaam zware. Die moet je stoven, dat zal lekker zijn". Ze denkt: Moet hij daarvoor nu drie nachten weg blijven?", maar ze zegt niets. Marco gaat achter zijn moeder het huisje binnen. Even later zit hij aan de tafel en woelt met zijn handen door zijn zwarte kroesbaard. Hij kijkt naar zijn moeder, hoe ze brood op tafel zet en worst en een flesch Chianti. Hij lacht tegen zijn bord en gaat smakkend eten. De forel ligt op de plank naast het fornuis, een bromvlieg zit op het oog. Salute", zegt Marco en hij spoelt met de donkere Chianti zijn mond leeg. Dan gaat hij voor het raampje staan staren over het meer. Ik was in Stresa" Maria leunt op haar bezem: In Stresa?!" Ik wou naar Milaan, maar ze hebben me vast gehouden, omdat ik geen papieren heb. Je moet een pas hebben, om naar Milaan te mogen. Ik heb geen pas. Ze hebben me meegenomen naar Madonna di Ponte, maar ik was ze te slim af. Ik ben er vannacht tusschen uit getrokken met het douane-bootje. En die visch is van den commandant. Het viel niet mee, door het zoeklicht te varen, maar een douaneboot laten ze wel door. Ik heb de schuit aan de overkant bij het grensstation vastgemaakt en in Luino heeft Mario Repetti mij meegenomen hier heen. Stoof nu die visch maar." Maria staat met open mond naar Marco te staren. Stresa-Milaan-Madonna di Ponte-Luino. Ze is n keer in Milaan geweest met de autobus; een steenen stad met vreemde haastige menschen. Wat moet jij in Milaan?" Ze vraagt het schor en het klinkt onwerkelijk na de lange stilte. Marco antwoordt niet. Hij gaat naar buiten, zijn gezicht wasschen bij de pomp. Maria hoort hem roepen tegen Lucina. Werk liever voor je goede, oude moeder !", roept Lucina terug. Marco lacht. Hij loopt met groote, dreunende stappen de berg af. Marco ! ! !" Maar Marco hoort Maria niet meer. Ze blijft angstig staan. Milaan", denkt ze, wat moet hij in Milaan?" Als Marco door het stadje loopt, blijven de vrou wen staan. Ze gichelen of schudden meewarig het hoofd. Marco is gek. Marco kan niet lezen, niet schrijven, niet rekenen, niet werken, niet dansen. Maar n ding kunnen ze niet ontkennen; Marco is de mooiste man van Brissago. De vreemdelingen fotografeeren hem graag onder de cypressen bij de kerk of op het terras voor het hotel, met het meer als achtergrond. Ze praten ook graag met hem, en dat is jammer, want hij is gek en de vreemdelingen zouden kunnen denken, dat alle mannen in Ticino er zulke rare ideeën op na houden. Maar wat is dat nu? ! Hij loopt de trappen af naar het kerkplein. Hij gaat recht op de pastorie af. Het geluid van de klopper dreunt door de steenen gang. De oude meid valt haast om van verbazing, als ze hem ziet. Maar hij staat al hoog en donker in de gang, voor ze tot bezinning gekomen is. Of ze den pastoor wil roepen. Ze zal eens zien, of hij thuis is. Ja, hij is thuis. Er staan heele rijen boeken op de planken. Zij beslaan twee heele muren. Marco neemt er voor zichtig een in zijn handen. Vreemde teekens. Hij krijgt een zorgen-rimpel in zijn voorhoofd. Dit zal hij nooit kunnen leeren. Haastig schuift hij het boek op zijn plaats, als de pastoor binnenkomt. Marco krijgt een lange, dunne soigaar uit een koperen doos. De pastoor is verlegen met dit on verwachte bezoek. Hij denkt aan de tijd, dat Marco's moeder nog trouw zijn kerk bezocht. Hij is bang van Marco en zoekt vergeefs naar een begin van het gesprek. Door het open raam kan je tusschen twee roode geraniums door een stukje van het meer zien. In de stilte hoor je het water zachtjes klotsen. Een man in een bootje roept iets tegen een vrouw, die, geknield op de kade, de wasch uitspoelt. Padre", ik wil naar Milaan". De pastoor kijkt schuin naar Marco. De tafel is tusschen hen in. Hij doet een trek aan zijn sigaar. Wel?" Ik wil naar Milaan", herhaalt Marco en zijn kinderoogen kijken vol vertrouwen naar het rose gezicht van den pastoor. Heeft Maria je gestuurd?" Marco antwoordt niet. Hij begrijpt de vraag niet. Is je moeder thuis ?" Ja, ze stooft mijn visch. De druiven staan mooi, die van Lucina zijn kleiner." Zoo", zegt de pastoor, blij, dat het onderwerp tastbaarder wordt, waar zou dat in zitten?" De liefde", zegt Marco luid, Lucina heeft geen liefde". Ja", knikt de pastoor, als we de natuur met liefde behandelen, behandelt zij ons ook "met liefde." Ja", zegt Marco, zoo is het en nu wil ik naar Milaan". Heb je daar familie?" Ik heb geen familie, behalve Madre" Wat wil je dan in Milaan?" Marco zwijgt. Hij kijkt den pastoor bijna verwijtend aan. De pastoor tikt de asch van zijn sigaar en legt zijn witte hand op een stapeltje boeken. Milaan is een groote stad, je zult er geen weg weten." Marco staat op, bij de deur draait hij zich om: Adio, Padre". De pastoor komt bij hem staan. Hij is een kop kleiner dan Marco. Kun je het mij niet zeggen, Marco, of vertrouw je me niet?" Je hebt je nooit veel van ons aan getrokken, Padre, maar we wonen ook zoo hoog boven je kerk. Je oogen reiken niet verder dan Bella Vista, waar de rijken wonen en dat is maar half zoo hoog. Toen ben ik maar naar jou toe gekomen. Ik vind je wel aardig, maar Madre is bang van je. Ze zegt, dat je haar hebt verstooten en te schande gemaakt bij de vrouwen van Brissago, om dat ik geen vader heb. Dat begrijp ik niet. Ze zeggen hier, dat ik gek ben en dat Madre slecht is. Madre is niet slecht." Marco draait zich half om, als een kind, dat zich schaamt," en ik ben niet gek. Dat ik niet lezen kan en niet schrijven, dat komt omdat jullie het me niet wilden leeren. Laat die PAG. 16 DE GROENE No. 3299

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl