De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 14 september pagina 17

14 september 1940 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

stamper loopen, hij maalt, hij zoekt liever steentjes op de Piz. Maar jullie weten niet van de steenen, wat ik weet. Jullie kunnen schrijven en lezen, jullie kunnen druiven telen, beter dan Madre en ik dat kunnen, jullie kunnen ook rekenen, jullie weten, wat je uit de druiven halen kunt. Maar jullie weten niet, dat de druiven en de steenen en de geiten en het water en de hagedissen en de menschen iets van jullie verlangen: liefde. Adio, Padre" Als Marco weg is, gaat de pastoor voor het raam staan en kijkt over het meer, dat om deze tijd vol is met plezier-booten. De sneeuw op de bergen aan de overkant glinstert in de zon. Marco loopt de berg op. Hij gaat moeilijk in de barre hitte. Zijn voeten sloffen over het witte stof van de weg. Het zweet brandt in zijn ooghoeken. Als ik maar eenmaal in Milaan ben", denkt hij, daar is werk voor me. Daar ben ik niet gek. Daar weten ze niet, dat ik geen vader heb. Tot Stresa weten ze het. Zelfs de honden weten het. De honden hooren bij de menschen en ze hebben dezelfde vooroordeelen. Maar in Milaan zal iedereen zien, dat ik twee sterke handen heb. Ik zal af en toe Madre bezoeken en een gebedenboek voor haar mee brengen met een gouden slot, of een heele korf eieren, niet, zooals nu, weggenomen uit de winkel van Luigi, eerlijk verdiend met mijn handen. Dan zullen ze gek opkijken, de wijven en de kerels in dit nest en de domme, ijdele meiden." Bij Bella Vista loopen drie oude dames, vreem delingen. Bona sera", zeggen ze, trotsch op hun talenkennis. Marco antwoordt niet en fronst het voorhoofd. Het ergert hem altijd, als zijn taal ver keerd gebruikt wordt. Maar dan bedenkt hij dat hij een stedeling gaat worden, hij draait zich om en bijna juichend klinkt zijn groet. Op twintig meter afstand staan de dames meewarig het hoofd te schudden. Lucina staat bij hen en wijst veelbeteekenend naar haar voorhoofd. Marco neemt een steen en gooit die naar Lucina, die hard wegloopt, dan lacht hij vriendelijk tegen de verschrikte dames en klimt verder de berg op. De deur staat open. De geit graast haar kringetje rond de paal. Madre !", roept Marco. De bezem staat tegen de bank om de hoek van de deur. De visch staat op het vuur te pruttelen. Er hangt een damp van knoflook in de kamer. In de schemerige hoek staat Maria's bed. Marco moppert voor zich heen. Hij heeft honger en Madre is er niet. Wat nu ? De visch van het vuur nemen en alleen eten? De pot is heet. Ai! ! Marco brandt zijn vingers. Corpo di baco ! !" Ze zal bij de druiven zijn. Marco daalt het trapje af naar de druivenakker. Twee, drie treden tegelijk. Hij meent haar gekromde rug tusschen de struiken te ontdekken, Madre" ! Maar naderbij gekomen, ziet hij, dat het een rots blok is. Hij loopt tusschen de rijen stokken door. Overal hangen de volle trossen. In 't voorbijgaan neemt hij een druif. De huid knapt tusschen zijn tanden, het sap loopt langs zijn kin. Hij spuwt de schil uit. Ze zijn nog zuur. Daar is Madre. Ze ligt tusschen twee struiken. Vlak bij haar hand zit een hagedis met nieuwsgierige flonkeroogjes. Madre slaapt? Midden tusschen de struiken ligt ze in de barre zon te slapen? ! Madre !" Marco schudt haar bij de arm: Laten we gaan eten !" Dan ziet Marco Maria's oogen. Ze staren naar de diepblauwe hemel. Marco krijgt een stekende pijn in het achterhoofd. Hij ziet heel duidelijk de doode visch naast het fornuis met een bromvlieg op de oogappel. Madre, wat scheelt eraan, ben je ziek?" Dood", denkt Marco, Dood?" Wat is er gebeurd? Geen Madre meer. Verder gaan zijn gedachten niet. Hij zit hier op de helling naast zijn moeder en staart over het meer. Hij heeft nooit veel met zijn moeder gesproken. Hij heeft gezegd: Ik heb honger", of: Hier, dit heb ik voor je meegebracht", of: Er komt onweer". Nu zit hij hier op de zondoorstoofde helling naast zijn moeder en denkt aan dingen, die er niets mee te maken hebben. Aan de visch, die verkookt op het fornuis, aan het bootje van Luigi, dat ginds op het meer vaart, aan een vechtpartij tusschen twee dron ken visschers, die hij gisteren in Stresa gezien heeft. Maar daarnaast schroeft een wreed verdriet langzaam zijn keel dicht. Maar het overvalt hem pas, als hij zijn moeder naar boven gedragen heeft en neergelegd op het bed. Dan zit hij aan de tafel en staart naar zijn leege bord. En dan valt het woord, dat aldoor in zijn gedachten was, eindelijk in zijn hart, en maakt het warm en week, zoodat lauwe tranen verlossend naar zijn oogen dringen: liefde ! Madre had me lief. Daarom was het zoo tusschen ons, met die weinige woorden en de gewone gang der dagelijksche dingen. Marco weent aan de tafel en Maria ligt stil op het bed naar het zonneplekje op de balken van het plafond te staren. WILLY VAN HEMERT Wij wonen buiten <6) En hebben plannen voor een koebeest BIJ alle experimenten, waartoe het buitenleven mij in den loop der maanden gebracht had, heb ik onwetende in de aangelegenheden, die aan het buitenwonen verbonden zijn mij steeds vol vertrouwen gewend tot experts. Ik kreeg daardoor altijd den juisten raad in alle zaken, waarin mijn onwetend hart raad behoefde. Raad in de aanschaffing van een rijwiel; in den aankoop van een weer-en-windvoorspellenden almanak; advies bij den aanplant van een schaal crocussen, die me de Kerstdagen tot een feest zullen maken; tips bij de cultuur van cactussen, die de vensterbank van mijn huis men spreekt hier zonder blikken of blozen van een villa tot een droom transformeeren; aan wijzingen betreffende den aanleg van een schoorsteen, die mijn woning in het kille najaar inderdaad bewoonbaar zal maken althans dat hoop ik; raadgevingen ten behoeve van den groei van het gras; ten bate van een lijsternest in de heg achter het huis en ten voordeele van de spercieboonen. .. . Nimmer ben ik bedrogen uit gekomen, als ik nederig advies vroeg aan lieden, die, elk op hun gebied, op de hoogte waren van de onderwer pen, waarnaar ik informeerde. Thans ben ik, zér tot mijn teleur stelling, voor nmaal afgeweken van mijn goede gewoonte om allén raad te vragen aan deskundige lieden en heb ik mij in een enthousiast gesprek laten leiden door onwetenden. .. . De zaak zit zóó. Er waren op een middag eenige stadslieden bij me bui ten. Zij bewonderden mijne begonia's, mijne boomen, planten, heesters, hagen grassen en verdere aanplantingen; zij waren n en al lof voor den bescheiden doch weivoorziene mestvaalt-in-aan bouw aan de achterzijde van mijne gaarde onder mild afhangend loover van een weelderig opgroeiende jasmijn; zij loofden zér den achtergevel mijner woning, welke binnen twaalf jaar ongetwijfeld gesierd zal wezen door een edelen wingerd; zij prezen het solide hekwerk, dat mijn bezittingen scheidt van de behuizing aan de ach terstraat en roemden uitbundig de ligging van de door mij gehuurde ter reinen en de vriendelijke, onopvallen de bebouwing hiervan. Zij waren enthousiast op het zien mijner hoenders, waaronder zich ook drie kalkoenen bevinden en infor meerden naar de hoeveelheden en de kwaliteiten der geproduceerde eieren. In het kort: zij gedroegen zich niet alleen uitermate welwillend, maar bovendien zeer geïnteresseerd in de voor hen zoo vreemde en avontuurlijke om niet te zeggen fantastische bij zonderheden uit het leven van iemand, die zich uit de groote stad heeft terug getrokken en het aangedurfd heeft te retireeren naar een afgelegen oord. Ik gevoelde me dien middag als ie mand, die na gedurende een dertig tal jaren in volkomen geluk en een zaamheid te hebben geleefd op een onbewoond eiland en dit zér be woonbaar te hebben gemaakt nu plotseling bezoek krijgt van eenige beschaving en cultuurdragende lieden, die zich er sterk over verwonderen, hoe het gossiepietje mogelijk is, dat een mensch in zóó'n stuk wildernis nog zooveel comfort heeft kunnen schep pen. .. . Toen de schemering gevallen was, waren we ge vijven bijeen in onze huiskamer en ik had den indruk, dat men zich in stilte afvroeg, hoe het alweer gossiepietje mogelijk was, dat je zoo in de rimboe, op zeker dertig k.m. afstand van het beschaafde Am sterdam, aan electrisch licht komt en waar ik toch wel de centrale verwar ming vandaan had gehaald en er moet n stedeling bij geweest zijn, die telkens met een gespitst oor luisterde naar mogelijk majesteitelijk gebrul van een verren mannetjesleeuw of minstens genomen het naargeestig en somber stemmend geluid van een om het huis heen sluipenden hyena. Ik heb hem moeten teleurstellen: het leeuwengebrom was slechts de bus dienst van Maarsse & Kroon er de sluipende hyena was mijn buurman van de luchtbescherming. Maar toch was alles een beetje geheimzinnig en de gesprekken kwamen dan ook op het terrein der levensmiddelen-distributie. De schaarschheid van boter en vet, van worstwaren, sla-olie en geconden seerde melk werden het onderwerp der conversatie en een der cultuur dragers zou het een verstandige zet van me vinden, als ik over zoude gaan tot de aanschaffing van een koebeest. Dit gedierte zou ongetwijfeld aldus redeneerde hij in sterke mate bijdragen tot meer levensgeluk in mijn bestaan. En hij sprak van minder eenzaamheid in mijn leven en deed het voorkomen, alsof mijn koebeest 's avonds bij me in de huiskamer zou komen zitten babbelen. Op mijn des betreffende bemerking zei hij het niet zoo erg, althans niet zoo ernstig bedoeld te hebben, maar hij bleef er toch bij, dat een koe je moest vooral niet zeggen: koei, zooals sommige buitenlieden ten onrechte doen veel gezelligheid aanbracht. En als ik dan geen koe een mooie, vol-slanke, goed gevormde roodbruine koe wil de hebben ter wille van meerdere ge zelligheid, dan zou ik me toch minder eenzaam gevoelen, wanneer in de lan ge winteravonden en hij zei het op een toon, alsof de winteravonden in de stad korter duren dan buiten ? ik het vertrouwelijk geloei van het koebeest in de garage zou vernemen. Want de Ford zou, nu je toch niet rijden mocht, ergens anders worden gebracht en Keetje want zóó zou mijn a.s. koebeest heeten zou op de plaats van den Ford worden ge borgen en zulks zou met een kleine verbouwing, mits door practische men schen uitgevoerd, zeer wel mogelijk zijn. En dan de voordeelen van Keetje ! Alleen heur mest reeds zou bijzonder voordeelig blijken bij de verbouwing van spercieboonen in het a.s. jaar en toen ik opmerkte, dat ik voor spercie boonen in het geheel geen zwak had, ja deze planten zelfs hartgrondig ver foeide, zou Keetje's mest dan toch kunnen dienen tot meerdere glorie van mijn a.s. bloemkool en andijvie, van mijn toekomstige aardappelvelden, slabedden en aanplantingen van savoye en andere kool-soorten. .. . Dit nu was zeer aantrekkelijk en ? eerlijk gezegd in mijn jeugdig enthousiasme begon ik alreeds een beetje van Keetje te houden, vooral toen wij bespraken, hoe ik in vroegere zomerochtenden op zou gaan naar het grasveldje vóór mijn huis, waar Keetje zou staan te grazen of moge lijkerwijze al reeds bezig zou zijn aan het herkauwen van haar voedsel en ik het koebeest dan zou gaan melken. Het denkbeeld lachte me eenerzij ds wel toe, maar ik voorzag dat ik toch wel hél vroeg zou moeten opstaan, nademaals mijn woning direct aan een min of meer belangrijken verkeersweg ligt en ik in mijn bescheidenheid er niet van houd mij in eenigszins op zichtige ondernemingen te steken. Het uur van melken beschouwde ik overi gens als een niet zoo heel belangrijk detail Keetjes melk-zelve leek mij daarentegen een zeer bijzondere at tractie. Trouwens aan Keetjes melk zouden onafscheidelijk verbonden zijn Keetjes malsche boter en haar versche Goudsche kaas. .. . Alles te samen genomen, lonkte het denkbeeld van een koe mij verleidelijk toe, maar ik heb als voorzichtig man natuurlijk niet dadelijk ja" gezegd. Mijn zwijgen werd opgenomen als gebrek aan en thousiasme en een der stadsbewoners achtte het noodzakelijk te wijzen op meerdere aantrekkelijkheden van mijn Keetje-in-spe. Hij wees erop, hoe je een koe noch behoeft uit te laten als een hond, noch af te draven gelijk een paard, Keetje zou integendeel, indien ik dat wenschte, de moeder kunnen worden van een aantal dartele, vroolijke kalvertjes en mijn vier vrienden, hier bijeen, zouden aanwezig zijn, als de jongen ter wereld zouden komen. Bovendien zou Keetje mij in laatste instantie, als het met de kalf jes, de melk, de boter en de Edammers niet meer ging vleesch leveren en vet en prachtige hammen en eenige zijden spek. Aldus de stede lingen. Ik heb hun medegedeeld, dat ham en spek geen producten zijn van koebeesten, zelfs niet van vette koebeesten, maar zij hebben mij niet ge loofd en we hebben 's nachts een bevrienden slager opgebeld, op wiens oordeel eerst zij hun domheden wilden erkennen zij het schoorvoetend. Maar alles en alles samen hebben mijn goede vrienden uit de stad mij dien avond overgehaald tot den aan koop van Keetje. We zullen de volgende week naar Leiden reizen met zijn vijven en daar gaan uitkijken naar een koebeest, dat ons aanstaat; we zullen dan na afloop met ons zessen in Zomerzorg kunnen gaan eten en er verder een prettigen dag van maken. Helaas ik zei het in den aanhef van dit proza ik ben te rade gegaan bij leeken. Want ik hoorde juist vanmorgen, dat je niet zoo-maar-zon der-meer over kunt gaan tot de aan schaffing en de exploitatie van een koebeest en dat daartoe aan eenige voorschriften moet worden voldaan, die ingewikkelder zijn dan het managen van de koe-zelf. Dat heb je ervan, wanneer je je als buitenman afgeeft met stadslieden. .. . Bovendien: ik geloof, dat ik in Zomerzorg last zou krijgen met Keetje. Er is daar geen grasveld orn haar te gareeren en het zou haar misschien nerveus maken als we haar mee naar binnen namen. Er is n.l. muziek aan tafel. .. . Mt. PRINSENGRACHT. 837. TEL. 379O6 BEGRRFEmSSEHREMflTIE-TRRNSPORTEH PAG. 17 DE GROENE No. 3299

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl