De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 14 september pagina 3

14 september 1940 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DE OENE AMSTERDAMMER OPGERICHT 1877 Redactie fenlAdministratie: Keizersgracht 355, Amsterdam-C. Tel. 37964. Abonnement f. 10.?per jaar. Postrekening: 72880. Gem. Giro G 1000. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan, doch alleen tegen het einde van een jaargang, na opzegging vóór 1 December, worden beëindigd. 14 SEPT. 1940 FRÖBEL - HERDENKING DIT jaar heeft 'n Fröbel-herdenking plaats, omdat 't 100 jaar geleden is dat Fröbel de eerste Kindertuin in Duitsland stichtte. In Amsterdam geschiedt deze juist vandaag: de eerst in Mei vastgestelde datum moest door de omstandigheden tot nu worden verschoven, 'n Kongres, met daaraan verbonden tentoonstelling en demonstraties zullen de belangstelling van Neder land in deze duitse pedagoog bewijzen. Hier zal ik in 't kort z'n levensloop schetsen, en iets meedelen aangaande z'n denkbeelden -en opvoedkundig werk. Meer dan 'n vluchtig overzicht kan een-en-ander, in verband met de tijd en de plaatsruimte waarover ik kon beschikken, niet zijn. Friedrich Fröbel werd 21 April 1782 te Oberweissbach in Thüringen geboren, waar z'n vader predikant was. Al vroeg verloor hij z'n moeder, en de tweede vrouw van z'n vader was voor hem geen moeder, waardoor hij zich al jong in zich zelf terugtrok. Met z'n loe jaar werd hij opgeno men in 't gezin van z'n oom van moeders zijde, die ook predikant was, tw. in Stadt-Ilm. Hier was hij zo gelukkig aan 't gezinsleven te kunnen deelnemen. Op 15-jarige leeftijd ging hij bij 'n houtvester in de leer, werd echter enige tijd student te Jena, waar hij na i1/2 jaar de universi teit wegens geldgebrek moest verlaten. Daar z'n lievelingsvak wis- en natuurkunde was, wilde hij zich nu als landhuishoudkundige gaan bekwamen. Maar ook dit plan ging niet door. Hij ging toen naar Frankfort voor de studie in de bouwkunde. Hier kwam hij in -aanraking met Gruner, een van de eerste volgelingen van Pestalozzi, die daar 'n model-school had. Deze raadde hem aan opvoeder te worden, en bood hem 'n plaats op z'n school aan. Dit gebeurde in 1805. 't Aanbod werd aanvaard; en kort daarop vertrok Fröbel naar Pestalozzi te Yverdon, om daar met diens denkbeelden en in richting kennis te maken; waarna hij naar Gruner terugkeerde, 't School-systeem beviel hem echter niet, en zó nam hij in 1806 de opvoeding op zich van de twee jongens van de familie Holzhausen in Frankfort. In 1808 ging hij met deze leerlingen voor de tweede maal naar Pestalozzi. Niet geheel bevredigd, keerde hij in 1810 naar Frankfort terug. Tengevolge van 'n kleine erfenis kon hij 't volgend jaar weer gaan studeren; en hij volgde toen in Göttingen kolleges in natuur- en scheikunde, mineralogie, en natuurlijke historie. Vervolgens bezocht hij in 1812 te Berlijn nog kolleges in mine ralogie. 't Volgende jaar meldde hij zich, als veel andere studenten, als vrijwilliger in 't leger tegen Napoleon aan, en ging als'zodanig naar Dresden. Hier maakte hij kennis met twee theologen, Heinrich Langethal (1792-^-1879) en Wilhelm Middendorff (1793?1853)," die later z'n eerste medewerkers zouden worden. Toen hij in 1814 de militaire dienst verliet,' werd hij assistent aan 't mineralogisch museum te Berlijn. Maar in 1816 keerde hij, en nu voorgoed, weer tot de pedagogie terug. In-dat jaar nam hij de,'op voeding op zich van de drie vaderloze zoontjes van z'n broer Christoph, en van 'n paar kinderen van z'n broer Christian. 't Jaar daarop verplaatste hij z'n inrichting naar Keilhau bij Blankenburg; de reeds genoemde Middendorff en Langethal werden z'n medewerkers, In_i8i8 trad hij in 't huwelijk met Wilhelmine Hoffmeister, die hij in 't mineralogisch museum had leren kennen, en die zich voortaan geheel aan 't keilhauer instituut wijdde. Langzamerhand was Fröbel, ook door wat hij publiceerde, 'n bekende persoonlijkheid geworden, zodat z'n opvoedingsinrichting steeds meer trok, en deze in 1825 56 leerlingen telde. Daarna ging deze achteruit, ten gevolge van verdenking van demagogie, die er bedreven zou worden. Tussen 1826 en 1831 maakte Fröbel plannen voor 'n volksopvoedingsinrichting; die echter plannen bleven. In 't laatst genoemde jaar opende hij in 't kasteel Wartensee in Luzern ook 'n opvoedingsinstituut. Van de regering te Bern kreeg hij in 1835, opdracht om de leiding van 't weeshuis te Burgdorf, waar ook Pestalozzi gewerkt had, op zich te nemen. Hier nu nam hij ook 3- tot 6-jarige kinderen pp, en ontdekte toen dat eerst de huiselijke opvoeding verbetering eiste; dat dus bekwame moeders ge vormd dienden te worden. Dit werd z'n nieuwe levensroeping. "Daarvoor ging hij weer naar Blan kenburg terug, waar hij in 1837 't Fr bel-Geschaftshaus" voor de vervaardiging en verkoop van z'n gaven" oprichtte. In 1839 kreeg hij van de gemeenteraad van Blankenburg 'n huis met tuin en speelplaats, waar hij z'n Kindertuin" stichtte. In dat zelfde jaar stierf z'n vrouw, 't Vol gende jaar, de 28ste Juni, bij gelegenheid van 't Gutenbergfeest, vond de stichting plaats van 'n algemene opvoedkundige vereniging voor duitse vrouwen en meisjes. Van 1844?1846 maakte hij reizen door Duits land, om aan z'n opvoedkundige ideeën meer be kendheid te geven. In 1849 vestigde hij zich in Liebenstein (Meiningen) waar hij kursussen gaf voor Kindergartnerinnen. Twee jaar later huwde hij met Louise Levin, een van z'n medewerksters. In dat zelfde jaar werden door de regering van Prui sen de Kindertuinen verboden, wegens vermeende socialistische neigingen van 'n neef van Fröbel. De 2iste Juni 1852 is hij gestorven zacht, als 'n bloesem neervalt, waarvan de vrucht zich gezet heeft" zoals z'n vriend Middendorff zeide. Op z'n graf op 't kerkhof te Schweina, is 'n eenvou dig gedenkteken geplaatst, gekroond door 'n kubus, 'n kegel, en 'n bol. Kubus kegel bol; dat is meer dan 'n herin nering aan Fröbel's Gaben" 't is tevens 'n symbool van z'n levensbeschouwing. De bol, als teken van beweging, en de kubus, weergave van de rust, horen als tegenstellingen bij elkaar: ze vertonen bij grote overeenkomst toch groot ver schil. Ze staan tot elkaar als gemoed (eenheid in eenheid) tot geest (eenheid in verscheidenheid) (of als verscheidenheid in eenheid tot eenheid in verscheidenheid). Hij heeft daar later, volgens z'n Gesetz der Vermittlung der Gegensatze", als be middelend lid de kegel tussengevoegd. Dit alles, zoals ook z'n formule Einheit Einzelnheit Mannigfaltigkeit", kan hier niet verder worden uitgewerkt. Genoeg zij te vermelden dat dit in verband stond met 't feit, dat in z'n werken mystiek en symboliek 'n grote plaats innemen. De grond gedachte van z'n wereldbeschouwing was de innige samenwerking en eenheid van al 't bestaande. 't Was 'n monisme, waaruit echter bij hem allerlei tegenstellingen, en ook de allesbeheersende van Einheit und Mannigfaltigkeit" voortvloeien. Alleen wordt dit voor ons duister, als hij daar de bemid delende derde gaat tussenvoegen. Voorts was dit monisme bij hem geen toestand van rust, maar 't was 'n uitstraling, 'n openbaring. Hiermee hangt samen de grote waarde die hij hechtte aan bezig heid, arbeid, scheppen. Voor hem was 't 'n hoogst belangrijke, 'n eeuwige eis, dat de pasgeborene, dat de jonge, groeiende mens vroeg tot bezig-zijn met als doel 'n uiterlijk werk, 'n voortbrengsel zou worden ontwikkeld". De hier geciteerde uitspraak is ontleend aan z'n hoofdwerk Menschenerziehung van 1826. Na 'n uitvoerige inleiding, geeft hij daarin achtereen volgens beschouwingen over de zuigeling, 't kind, de jongen, jongensgebreken, de school, huisgezin en school. Hij handelt hier over ontwikkelende opvoeding, die ten slotte zal moeten voeren tot Lebenseinigung", dat is 't gevoel van een-zijn met God, natuur, mensheid. 'n Ander werk is Die Padagogik des Kindergartens, dat o.a. de handleidingen voor de gaven" bevat, waarvan 'n enkele al gepubliceerd was in z'n Sonntagsblatt", dat in 1837 en'38 verschenen, geen lang leven heeft gehad, 't Doel ervan, de gaven in ruime kring bekend te maken, kon hij er dus niet mee bereiken. Gaben"; zo noemde Fröbel de spelen die hij voor de ontwik keling van 't jonge kind, al van i tot 3 jaar, uit dacht. Al deze gaven zijn ook nu nog in gebruik op de kleuterscholen die naar zijn beginselen zijn ingericht. Daarom mogen ze hier even worden opgesomd: i. 6 gekleurde wollen ballen; 2. houten bal en kube, met later daartussen de cilinder; 3. kube verdeeld in 8 kleine; 4. 8 bouwstenen" (van hout); 5. 27 kuben, waarvan 3 door een dia gonaal en 3 door twee diagonalen verdeeld zijn; 6. 27 bouwstenen, waarvan 3 overlangs in 6 paal tjes" en 6 overdwars in 12 vloerstenen" verdeeld zijn; en verder nog mozaïek, legstokjes, stokjes voor erwtenwerk; matjes, vouwbladen, lange repen voor vormsels, 't Gaat niet aan te beschrij ven, op welke wijze de kinderen met die gaven worden bezig gehouden. Alleen wil ik even op merken, dat b.v. kube en bol, waarmee de kinderen tegelijk of afwisselend mogen spelen, ook nauw keurig worden waargenomen op hun overeenkom stige en tegengestelde eigenschappen (aanschou wingsoefeningen) . In 1844 verschenen Fröbel's Matter- und Koselieder. Hijzelf had de tekst geschreven: de versjes en de toelichtende verklaringen; Friedrich Unger had de illustraties ervoor getekend; terwijl Robert Kohl, in die tijd onderwijzer te Keilhau, de zangwijzen voor de liederen had gekomponeerd. 't Hoofdbestanddeel zijn de z.g. Spiellieder". Ze vormen als 't ware de begeleiding van 'n aantal gymnastische spelen, die de eerste ontwikkeling van handen en vingers, als de belangrijkste leden van 't menselijk lichaam, op 't oog hebben. De liedjes nu, die daarbij gezongen worden, duiden de zin, de betekenis van de verschillende spelletjes aan. Daarbij wordt tevens de eerste zielswerkzaamheid en 't gevoel voor tonen bij 't kind ontwikkeld, 't Is moeilijk door 'n beschrijving 'n idee te geven van dit boek; maar ik wil toch met 'n voorbeeld trachten de inrichting en bedoeling er van enigermate te doen gevoelen. Ik neem daarvoor 't versje H hnenwinken". De hoofdvoorstelling op de plaat is 'n moeder met 'n kindje op de arm; en ze wenkt de hoenders die er lopen met de hand. Die handbewe ging staat nog eens afzonderlijk afgebeeld, en 't is de bedoeling dat 't kind deze nadoet, 't Liedje luidt: Was kann lieblicher sein Als des Kindes kindliches Spiel, Zu winken mit dem Handchen klein? Es ist des Lebens lebend'ges Gefühl Nicht allein lm Leben zu sein." Dit is natuurlijk voor de moeder bestemd: En dan daaronder voor 't kindje: Wink'den Hühnchen, dass sie kommen, Sag'; Ihr seid mir schön wilkommen". Nu is 't echter niet de bedoeling van Fröbel, dat de moeders zo moeten handelen, als hij 't beschrijft: 't boek, de plaatjes, en de versjes willen alleen leidraad, aanleiding voor de moeder zijn, om in die geest haar kind optevoeden; niet om 't slaafs te volgen indien ze zelf 't zo niet voelt. Want ten slotte is zij zelf de opvoedster, en niet de de auteur van 't boek. En zo maakt 't kind, spelenderwijs en zingenderwijs, kennis met veel wat in z'n omgeving is waar te nemen: 't huis met wat erin en erom is; de natuur met bloemen en vogels en andere dieren; verschillende werkzaamheden en ambachten die voor z'n leventje van belang zijn. Fröbel zelf schreef van dit boek: Ich habe in diesem Buche das Wichtigste meiner Erziehungsweise niedergelegt; es ist der Ausgangspunkt für eine naturgemasse Erziehung, denn es zeigt den Weg, wie die Keimpunkte der menschligen Anlagen gepflegt und unterstützt werden mussen, wenn sie sich gesund und vollstandig entwickeln sollen". Ten slotte wijs ik nog even terloops op z'n be schrijving van 'n opvoedingsinrichting in Helba; hoe hij zich de bouw ervan en 't leerplan voorstelde wat ook nu nog belangwekkend is om te lezen; en op Friedrich Fröbel's Wochenschrift", dat in 1850 slechts een jaargang beleefde, maar dat onder redaktie van Wichard Lange veel interessants van Fröbel bevatte; o.a. Wie Lina schreiben und lesen lernt", 'n artikelenreeks die 'n leesmethode geeft, en gevolgd wordt door 'n zelfde serie, die de theo retische grondslagen ervan uiteenzet. Ik moet 't hierbij laten. In ons land zijn 't vooral mevr. Elise van Calcar-Schiotling, W. Haanstra en mej. J. M. Telders, die veel voor de verbreiding van Fröbel's beginselen hebben gedaan; terwijl ook Dr. E. Bonebakker en Prof. Dr. J. H. Gunning Wzn. als Fröbelverkondigers mogen genoemd worden. Hier volgen de vier belangrijkste nederlandse boeken over Fröbel en z'n werken en denkbeelden, en die ook een-en-ander uit die werken bevatten. Ik heb er bij de samenstelling van dit korte overzicht 'n dankbaar gebruik van gemaakt. Mevrouw Elise van Calcar. Frederik Fröbel. Hoe hij opvoeder werd en wat de kinderwereld hem open baarde. 2e dr. Met een voorrede van Dr. J. H. Gunning Wzn. Amsterdam. 1910. J. M. Telders. Uit en over Fröbel. Met een woord vooraf door Dr. E. Bonebakker. Zeist. 1922. J. M. Telders. Fröbel's Opvoeding van den mensch. Met een levensschets van Fröbel door de vertaalster en Fröbel's grondgedachten als een inleiding tot de studie zijner werken door Prof. Dr. J. H. Gunning Wzn. Groningen, den Haag. 1928. J. M. Telders. Fröbel. Met eenige practische lessen van Kla. Smid. Groningen. 1931. P. L. VAN ECK JR.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl