De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 14 september pagina 5

14 september 1940 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Uit de geschiedenis van Neerlands grootste bibliotheek ER zijn weinig culturele instellingen waarmee zoveel mensen in aanraking komen als met bibliotheken. Vrijwel iedereen kent van nabij deze verzamelplaatsen van het geschreven woord, en velen gaan er dan ook te gast om hun kennis te verdiepen of te verbreden en aldus van het bijeen gebrachte te profiteren. Niet altijd bewandelen deze honderdduizenden bibliotheekbezoekers de juiste paden, waarover men zich niet verbaze wanneer men bedenkt in hoeveel verscheidene vormen het bibliotheekwezen zich in de huidige maatschappij openbaart. Van de diverse verhuurinrichtingen der boekhandelaren af tot de wetenschappelijke biblio theken toe is een lange weg, die over allerlei tussen vormen als daar zijn volksbibliotheken, algemene en bijzondere leeszalen, universiteitsbibliotheken en nog vele andere instellingen voert, terwijl boven dien bijna ieder land een soort nationale bibliotheek aanwijzen kan, die naar de omschrijving daarvan o.m. door T. P. Sevensma de Leidse universiteitsbibliothecaris gegeven inderdaad drie taken heeft, n.l. te zijn een hoedster van de nationale boekenschat uit heden en verleden, te vormen een centrum van belangrijke buitenlandse boeken, en ten slotte in het land zelf te fungeren als bibliotheektechnisch middelpunt. Men kan voor deze instellin gen in het buitenland verwijzen, voor wat Engeland betreft naar de boekerij van het British Museum, voor Frankrijk naar de Bibliothèque nationale te Parijs, terwijl Duitschland een aantal dezer biblio theken bezit waarvan wij hier volstaan met te noemen de Pruisische Staatsbibliotheek, de Beierse Staatsbibliotheek en de Nationalbibliothek te Weenen. Ook ons land bezit een soortgelijke instelling in zijn Bibliotheca regia te 's-Gravenhage, sedert korte tijd weer Nationale Bibliotheek geheten. Wij schrij ven weer", want ook vroeger ten tijde der op richting heette de voormalige Koninklijke Biblio theek: Nationale Bibliotheek, zodat het merk waardig heten kan hoe de nieuwste benaming onzer voornaamste bibliotheek weer de zelfde is als de eerste aan haar geschonkene. Men kan uit dit simpele feit reeds afleiden, hoe verkeerd het is, bibliotheken te zien als eilanden van rust temidden der dikwijls onstuimige politieke golven. Deze beschouwing is te oppervlakkig om juist te zijn, want zo men de geschiedenis der biblitheken nagaat, dan blijkt integendeel, hoe van de oudste tijden af aan de ontwikkelingsgang der biblio theken maar al te vaak een lijdensweg geweest is, en dat niet zelden politieke gebeurtenissen van grote betekenis voor deze instellingen waren. Politiek en cultuur hangen in dezen bovendien nauw samen, zodat de geschiedenis van een bibliotheek tegen de achtergrond der politieke gebeurtenissen behandeld, dikwijls tegelijkertijd cultuurhistorie is, waarbij dan op te merken valt, dat voor een derge lijke behandeling een nationale bibliotheek in het voordeel zijn kan bij de universiteitsbibliotheken, die binnen het hogeschoolcentrum een meer afge sloten bestaan leiden, waarbij van direct contact met de landsregering meestal weinig sprake is. Op het in voorafgaande alinea samengevatte, legt terecht de huidige bibliothecaris der Nationale Bibliotheek Dr. L. Brummel de nadruk in zijn verleden najaar bij A. W. Sijthoff's Uitgeversmaat schappij N.V. te Leiden verschenen Geschiedenis der Koninklijke Bibliotheek (8°, X en2isblz.,geïll.), boek dat in een leemte voorziet, aangezien er dit in tegenstelling met de Nederlandse universiteits bibliotheken?tot nu toe voor de Nationale Biblio theek geen aan redelijke eisen beantwoordende geschiedenis bestond. Waar deze achterstand be schamend was, is het begrijpelijk hoe Dr. Brummel reeds enige jaren geleden het plan opvatte een uitgebreide geschiedenis dezer instelling te schrijven, daarbij overwegende dat het mogelijk was deze bibliotheekgeschiedenis tegen de achtergrond van politieke en culturele geschiedenis te behandelen. Uit het laatste spreekt de cultuurhistoricus, die als leerling van Huizinga en biograaf van Hemsterhuis, hiermee inderdaad een voorwerp van historisch onderzoek koos dat hem daarom aantrekken moest. Bleef het bronnenonderzoek hoofdzakelijk tot de negentiende eeuw beperkt en vloeide daaruit voort dat de geschiedenis der Nationale Bibliotheek ener zijds minder belangwekkend zou zijn dan die der veel oudere universiteitsbibliotheken, daar stond tegenover dat zij, aan de andere kant, van de vorige eeuw een gevarieerder en interessanter beeld bood. Brummel wijst er dan ook op, hoe de lotswisselingen van de staat even zovele belangrijke veranderingen in het bestaan der bibliotheek betekenen, gelijk trouwens uit zijn verhaal overduidelijk blijkt. Daarbij voldoend aan de door hem zelf gestelde eisen in zake de bibliotheekgeschiedenis heeft hij ernaar gestreefd een betrouwbaar en volledig verhaal van de feiten te geven, het verband met de staat kundige en beschavingsgeschiedenis duidelijk in het licht te stellen, en tenslotte getracht nimmer de hoogste roeping der bibliotheekgeschiedenis n.l. die van wetenschapsgeschiedenis te zijn te ver loochenen, al is het laatste bij het tegenwoordig grootbedrijf dat de bibliotheek geworden is slechts zér gedeeltelijk mogelijk. Op deze wijze heeft hij een boek samengesteld bovendien op voorname wijze geïllustreerd , dat een met kennis van zaken geschreven overzicht van de geschiedenis der Natio nale Bibliotheek biedt, en wel in een vorm die des kundige als leek voldoen en boeien kan. De Nationale Bibliotheek is opgericht in 1798 bij een besluit der Wetgevende Kamers om de boekerij van Willem V en zijn zonen in te richten tot bijzondere bibliotheek ten gebruike van de ge stelde machten. Men verenigde de vorstelijke ver zameling met enkele ambtelijke bibliotheken en bracht ze onder in het Nationaal Hotel", waar een en ander georganiseerd werd door Ch. S. Flament, een bij het losbarsten der Franse revolutie uitgeweken abbé. Niet lang daarna werd de Natio nale Bibliotheek onder de regering van Lodewijk Napoleon Koninklijk en verhuisde toen naar het Mauritshuis. Zij stond ook hier onder leiding vanden zojuist genoemden geestelijke, al werd hij bijgestaan door enkele anderen waarvan wij hier noemen W. Bilderdijk, die zijn bibliotheekarbeid als een sinecure opvatte al klaagde hij er steen en been over. In het tijdvak der Franse overheersing en de eerste jaren van het Koninkrijk werd de bibliotheek van landsinstelling tot gemeente-instelling daar zij werd overgedragen aan de stad 's-Gravenhage, die haar gelukkig ! in 1814 weer den vorst aan bood. Zij verkreeg andermaal het praedicaat koninklijk" en werd naar het Lange Voorhout overgebracht. Weer was Flament de man (1816 1835), terwijl hij opgevolgd werd door J. W. Holtrop (1835?1868) en M. F. A. G. Campbell (1869?1890), die als persoonlijkheden van niet minder bete kenis dan de eerste bibliothecaris de Koninklijke Bibliotheek tot een grote en voorname instelling maakten. In het begin dezer eeuw opende men de nieuwe aanbouw en onder leiding van W. G. C. Bijvanck, P. C. Molhuysen en den tegenwoordigen functionaris werd de bibliotheek tot wat zij thans is: een voornaam actief cultuurcentrum dat ongeveer 700.000 boeken telt, met eigen catalogi, een centrale catalogus die de titels van een aantal belangrijke bibliotheken in Nederland bevat, en een ruilbureau dat zorg draagt voor de internationale uitwisseling van geschriften. Zo vormt de Nationale Bibliotheek het centrum in de Nederlandse bibliotheekwereld, en dat dit van grote betekenis is kan blijken uit het onlangs verschenen en in de pers uitvoerig besproken jaarverslag. Dr. L. Brummel heeft deze ontwikkeling weten te schetsen met een, den vakman sierende, liefde voor het détail, gepaard gaande met een streven naar conceptie dat de delen niet boven het geheel heeft laten prevaleren. Zijn boek is boeiend waar het toont hoe men in betrekkelijk korte tijd heel wat bereikt heeft, en men niettegenstaande de schokachtige en abnormale groei van een en ander, er later toch volkomen in geslaagd is het geheel te brengen op het peil van nu. Het bezit een bepaalde levendigheid die men er niet in verwacht, vooral door de persoonskarakteristieken der verschillende bibliothecarissen die vrijwel ieder een andere stempel op het door hen bereikte drukken. Niet minder trekken de goed gekozen illustratieve zinnen uit diverse bescheiden de aandacht, terwijl de hier en daar geplaatste samenvattingen het overzicht in niet geringe mate vergemakkelijken. Kortom Brummels Geschiedenis der Koninklijke Bibliotheek laat zich met genoegen lezen, omdat het in weinig of niets herinnert aan de dorheid die nog altijd teveel met wetenschappelijkheid gepaard pleegt te gaan. Slechts valt het te betreuren dat de auteur geen personenregister in zijn werk opnam, en evenmin een afzonderlijke opgave van aanwinsten en illu straties bood. Verder wil het mij voorkomen dat Bijvancks portret te donker gekleurd is. Het is merkwaardig te zien hoe nauw de geschie denis der Nationale Bibliotheek verbonden is met de hele staatkundige en beschavingsgeschiedenis der negentiende eeuw. Vertoont zij zo van 1806 1810 een beeld van Lodewijk Napoleons regering, uit het slotoverzicht blijkt ook, hoe zij in de tijd van overgang die de jongste eeuwwende vormt, een andere plaats in het maatschappelijk en geestelijk leven innemen gaat. Niet minder interessant is het Het gebouw aan de Lange Voorhout na te gaan, hoezeer de instelling de invloed der aan haar hoofd staande persoonlijkheden onderging. Bleek zo Flament iemand van het ancien régime, met Holtrop brak de nieuwe tijd aan, en om weer in onze dagen te komen was de Koninklijke Bibliotheek onder Bijvanck een stijlvolle tempel van nationale wetenschap en kunst, onder Mol huysen werd zij tot het centrum der Nederlandse bibliotheekwereld. Tegenover de weinige periodes van inzinking staan de vele tijden van groei en ontwikkeling, en tegenover de voornamelijk onder Thorbecke voorkomende onmondigheid van den bibliothecaris, staat elders weer het vrij persoonlijke van zijn optreden. Een merkwaardig specimen van hoe bibliotheekgeschiedenis inderdaad wetenschapsgeschiedenis wordt, is dan nog het feit, dat door het persoonlijk ingrijpen van J. W. Holtrop invloed op de studie van het middelnederlands uitgeoefend werd, en dat op een wijze die naar elders gebleken is van groot belang was. Waar in de jongste tijden het bibliotheekwezen door de stage vooruitgang zo geheel anders geworden is, heeft men een metamorphose in het bedrijf meegemaakt die bijna op een omwenteling lijkt. Terecht kon dan ook worden opgemerkt dat de historie der Nationale Bibliotheek die is van de ontwikkeling ener zeker curieuze maar vrij onbe kende boekencollectie tot een nationale instelling, welke in het huidige Nederlandse leven een betekenis bezit die men niet moet onderschatten. Ware de samenvattende geschiedenis van het Nederlandse bibliotheekwezen reeds geschreven, er zou gemakke lijk uit blijken hoezeer de taak der Nationale Biblio theek een eigene is, zodat het wel gerechtvaardigd heten kan Dr. L. Brummel op de laatste pagina van zijn boek de eisen te horen stellen welke nodig zijn voor de groei der Nationale Bibliotheek als actief cultuurcentrum. Achtereenvolgens hebben deze eisen betrekking op een uitbreiding van ruimte, een uitbreiding van personeel en een uitbreiding van de mogelijkheden tot aankoop, dit alles opdat de Nationale Bibliotheek zich verder zal kunnen ontwikkelen tot wat zij zijn moet: een nationale bibliotheek, die naast de Universiteitsbibliotheken een eigen wetenschappelijke zending in ons land heeft, een nationale bibliotheek, ook in dien zin, dat ze, binnen de grenzen van haar gebied, het Nederlandsche boek tot een bewaarplaats strekt, een nationale bibliotheek ten slotte, in welke zich de samenwerking der Nederlandsche bibliotheken kri stalliseert". Er is in deze regels alles gezegd waardoor het bestaan der Nationale Bibliotheek meer dan gerecht vaardigd wordt. Het valt te hopen dat degenen die ze ter harte moeten nemen er niet aan voor bijgaan, en dat zij voor anderen het slot der lectuur mogen vormen van een boek, dat de geschiedenis biedt ener instelling die enig is in den lande. In wetenschappelijke en deskundige kringen viel dit werk reeds de verwelkoming te beurt die het ver diende, dat het ook daarbuiten een kring van belang stellenden vinden mag, wensen wij het van harte toe. PIERRE VAN VALKENHOFF PAG. 5 DE GROENE No. 31»9

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl