De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 14 september pagina 7

14 september 1940 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Marie van Eysden Vink door J. H. Specnhoff INDERMIDDELINGS ga ik voort op mijne voor name" wijze en tik dat ik in 1890 op zeer bijzondere wijze vernam van de meisjes-naam van Mevr. de Wed. Marie van Eysden-Vink en wel door een stalen centerboard of middenzwaards-jacht dat bij ons op de rivieren rond Krimpen a. d. Lek zeilde. Het was het snelste scheepje van de oevervloot en eigendom, van den, toen nog niet zoo bekenden, werktuigbouwkun dige den Heer Willem, Barend Smit te Slikkerveer. Dat hij naderhand de grootste en bekwaamste en allereerste Electrotechnicus zou worden wisten de wereld en hij nog niet. Wel bouwde hij behalve de: Marie Vink. ... in een klein schuurtje achter de groote klinknagelfabriek al aardige motoren maar de E.T.I. was er nog niet. Nu wel en of. Maar het jachtje bestaat meen ik niet meer? Het was gebouwd als hulde aan een onzer grootste tooneelspeelsters die toen zoo ongemeen schoon als kunstenaresse uitkwam. Ze speelde met wijlen Willem van Zuylen en de Haspelsen en de Faassens de liefste j ongemeisj es-rollen en ik vond haar toen al een Kroonprinces in wording. Naderhand had ze gemakkelijk: Koningin van haar betrekking en vak kunnen worden; ook buiten het tooneel. Ik herinner me haar hooge, lokkende en edele stem nog goed; zér goed. Ik zie nog haar leest en haar voornaam gebaar en hare fiere houding. Ik meen dat Mevrouw iets ouder is dan ik, wan neer men van ouderdom bij tooneelkunstenaressen kan gewagen? Ze bereiken bijna allen de tachtig tot negentig jaar en hoe komt dit ? Wel, doordat ze nimmer het: memento mori bezigen. Omdat ze nimmer aan den dood denken. .. . gedachten waar velen aan lijden en daardoor dan heengaan. Deze tooneelisten worden oud door de zorgen, de afwisselingen en de ijdelheid. Vooral de: ijdelheid kan het menschelijk leven zoo verlengen. Slechte menschen zijn altijd lafaards en de goede zijn altijd de helden. Alle tooneelmenschen zijn goed en daardoor hebben ze moed en leven ze dus lang. Misschien bazel ik nu, maar dat bemerken we niet. Jaren lang bezocht ik den Schouwburg te Rotter dam, vooral als Marietje en naderhand Marie Vink in hare vroolijke rollen speelde. Men vergeet vele namen van stukken maar ik herinner me: Het Dertigjarig Leven eens Dobbelaars, Kloris en Roosje, Maria Stuart, Miss Hobs en andere. Na tuurlijk was ik innig genegen tot haar. Ik mag wel zeggen dat ik van haar hield en dat ik op mijn kamertje haar portret had hangen in mijn boekenkastje. Als ik de deur er van opende, hoorde ik haar stem en bewoog ik mijn jonge hoofd van bak- naar stuurboord en zuchtte. Natuurlijk werd ze door een groot deel van de Rotterdamsche jeugd bemind en vele grokjes werden er in de vijf pauzes van de toenmalige stukken als: Zwarte Griet en de Gebochelde. ... op hare lieve teederheid geledigd. Maar ik was een dorpsjongeling en ik deed niet mede aan die ridderdronken. Ach, ik liefde wel de dorpsmeisjes maar dat is slechts minnemallen vergeleken bij de liefde, die nimmer beantwoord zal worden, voor eene kunstena resse. Deze gevoelens blijven kuisch en voor eeuwig en ik herhaal mijne liefdesverklaring van voor 37 jaar toen ik Mevrouw mijn eerste een-acter: Een Kus ! ter opvoering aanbood en ik haar trillend verzocht met. .. . Mientje Broese van Groenau. .. . de hoofdrollen te willen spelen. Dat was dus in 1903. Ik was toen nog geen bard en levensliederaar. Wel dreigde er al iets los te komen, maar ik zweefde nog. Ik heb dien een-acter bewaard en ik zie me nog met het handschrift er van naar het kantoor in den Schouwburg wankelen om het werkje aan te bieden. Ik was langs het raam in de Kerkstraat gegaan en ik had Mevrouw zien zitten bij haren echtgenoot den Directeur den Heer van Eysden. Er kon dus geen: Niet te huis ! worden voorgewend. Ik propte al mijn overmoed in mijne broekzakken alwaar ik mijne vuisten samenknelde om kleine amuletten; ik drukte mijn schrift tusschen mijn bovenarm en mijn ribben en ik stapte bij den portier binnen die me ontving als een vrijbiljetje. Ik legde Z.Edele uit wat ik voornemens was en al dadelijk zegde hij met een rookwolk uit zijn pijp: dat er niemand te spreken was en dat ik te voren balet" moest vragen. Nog ruik ik die knetter-pijp met sokken sjek er in en aan het smeulen en ik moet toen zoo een weesjongens snuit hebben gezet dat de portier naar het loketje van het kantoor toffelde en me inliet. Ik duizelde als een suikerzieke. Mijne trommel vliezen wapperden en mijn heele overbodige hoofd (voor de maatschappij). .. . suisde. Ik zou haar zien en hooren in haar fort. Zou ze in mijne oogen lezen wat ik gevoelde? Neen snooneus! Ze zou zelfs alleen maar naar een vouwbeen of lijmpot turen, denkende aan een aardig keurslijfje of een malsch kippetje voor de koffietafel. Edoch. ... ik mocht door het hekje komen en in de operatiekamer treden en mij zetten op den bezoeksstoel. Mijn stem zat onder mijne jeugdige nieren. Ik had een Saharakeeltje en ik voelde een streep door mijn buik trekken. Daar zat ze zoo maar zonder kanon in haar hand om zich tegen mij te verweren. Ze lachte er nog roomig bij en toen schoot mijne liefde in mijn zitvlak en ik was in de hel van Dante, vertaald door den Heer Rensburg te Amsterdam. Ik trad of zweefde buiten mezelf en liet mijn hoed en manuscript vallen en vervolgde mijn ondergang naar de vernietiging. Toen sprak er een stem en ik moest mijn een-acter overvingeren. Ik stond vrijwel op en struikelde over een soort hondje meen ik. Ik gaf haar mijn schrift en hoe gaarne hadde ik haar de rechterpols gekust met een kinderzuchtje. Ze nam het aan en bladerde. Toen gebeurde er iets zoo verpletterends en vernietigends dat ik me al op Crooswijk achtte. Er werd me een kopje koffij aangeboden en dat moest ik ledigen in mijn lijf, langs mijne lippen en zonder morsen. Ik deed dit toch en ik zag een glimlach regebogen langs hare lippen toen ik me verlikte en verslikte. Ik ben toen plots weggegaan als iemand die betrapt wordt op een niet te verdedigen zoen keihard op de lippen van een getrouwde en toch zeer kuische vrouwe. Ik vlood de gang door, langs den portier die doorstonk en de Kerkstraat in alwaar ik den indruk moet hebben gemaakt van een opgewekten gek. Velen zullen grimlachen om deze bekentenisse maar toen hadden we zoo een innig ontzag voor het tooneel en de tooneelisten. Mijn stukje werd opgevoerd en het genoot bijval. Ik moest zelfs op het tooneel komen in mijn vlekkenpakkie en buigend danken voor het handgeklap. En toen verging de aarde weer in een kus. ... ik kreeg dien van Mevrouw en tusschen de schermen. Dat ik toen niet veranderd ben in protoplasma of zjelei begrijp ik niet. Wel weet ik dat ik levend er af kwam, naar men mij uitlegde en dat ik het auteursrecht met vreugde veranderde in een mooi pak. .. . want ik wilde verder. Het stukje werd eenige dozijnen malen gespeeld en gedrukt te Zutphen en wordt nu nog dikwerf opgevoerd door liefhebsters. Aangemoedigd door deze feiten mocht ik de Nieuwjaarswenschen schrijven voor de klucht: Kloris en Roosje. .. . voor Pieternel en Thomasvaer. Toen kreeg ik vrijen toegang omdat ik voor een dagblad beoordeelingen mocht vervaardigen die gelukkig zijn vergeten. Toen werd ik dichter-zanger en toen kwam mijn eerste jubileum in den Grooten Schouwburg te Rimpeldam. Mevrouw werkte mede in een anderen een-acter: Toch kan men niet weten !". .. . geschreven lang voor mijn kameraad Shaw: You never can teil" beging. Mevrouw speelde mede in gespeelde liedjes zooals: Moeder's Brief. Mevrouw sprak me op het einde van de voorstelling toe, toen ik gehuldigd werd met bloemen en rijksdaalders en wijn en kussen-zonder-opzet. Ik kuste haar den pols en ik stamelde. Daar stond ik nu op die verheven planken neven haar, als gelijke en kunstbroeder. De zaal was voor mij een mistbank. Het handgeklap: een regenbui met hagel ter versterking. De ommestaanders als: Van der Lugt, Davids, Pisuisse, Fleuron, Brusse, Van der Ham en vele andere vrienden en vriendin nen. .. . bedolven met een lava van genegenheid. Ik stond daar tusschen die paar duzend menschen: eenzaam en bekeken. Maar daar klonk de edele stem van Mevrouw en ik drukte nu een handkus op hare vingeren en dat gaf me moed om ook iets te zeggen in teuterstijl. Ik was aangedaan en be wogen zooals alle jubilarissen zijn, na de enveloppen al weten ze van buiten niet dat het van binnen knudde is. Bij mij was het een som van twee duizend guldens. U meent dat ik lieg en dat doe ik ook, maar bij zoo een jubileum wil men wel eens opsnijden. Het was een mooie tijd en toch werd geoorlogd. Toen ik twee ton bezat stuurde ik Mevrouw wel eens bloemen na een mooie rol en een geestig spel. Ik wilde het stuk zelf overhandigen maar dat mocht niet. Dat deed een zaalwachter in uniform. Ik zat in de Burgemeestersloge als een hoop Keizer zonder buik. Ik boog haar toe maar ze keek den anderen kant uit en naar den voorsten hoek van het balkon waar de artistenvriend Eduard Jacobson in koffie altijd troonend zat met zijn kijker en een snoepje. Maar het waren mijne anjelieren en rozen. Al had ik ze zelf niet gekweekt. Langen tij d bleven we op den afstand van voetlicht tot zaal. Wel ontmoette ik Mevrouw nog dikmaals bij kostelooze voorstellingen waar ze met haar goede hart altijd voor gereed was. .. . tot ik met den Heer Albert van Waasdijk een tooneelspel beging getiteld: Maskers en wijn. De geschiedenis van een niet net meisje dat in een niet net huis met poppen speelt. Het stuk verwierf een Vlaamsche onderscheiding en werd opgevoerd te Antwerpen maar men lustte het niet en ook niet te Rotterdam. Het is te Bussum gedrukt. Het gegeven was te raar en te ongeschikt voor kinderen en daar moeten de huidige tooneeltikkers alleen maar rekening mede houden. Kunnen de kinderen er bij aanwezig zijn?.... vraagt men tegenwoordig eerst. Ten tijde van Shakespeare vroeg men alleen: Vindt de schrijver het goed? Ik zie Chrispijn Sr. nog met Verstraeten naast mevrouw Van Eysden de hoofdrollen vertolken. Maar hoe goed het spel ook was. .. . het pakte niet. Het werd als onzedelijk beschouwd zoodat dat Mevr. Top Naeff in de Groene Amsterdammer er van schreef dat het kunstloos en leelijk en onkuisch was. Dat komt omdat deze dame, gelukkig voor haar, der gelijke meisjes en huizen niet kende. Maar ze had gelijk. .. . het was raar maar niet a-kunstzinnig. Daar blijf ik bij. Er kwam een tweede jubileum toen ik vijf en twintig jaren lang: dichter en zanger had gespeeld. Een tweede jubileum en tevens afscheid van het Hollandsche cabaret en vertrek naar Indië. Weer schreef ik Mevrouw en weer was zij bereid mij te helpen en mede te werken. Dat was dus twaalf en een half jaar later. Hoe heb ik het durven vragen? Maar het kwam in de kannen en de kruiken zoo als wijlen Joost van den Vlonder dit omschreef. Mevrouw leerde een rolletje in een mijner vele een-acters en weer stonden we samen op de gladde planken en toen hield Mevrouw weer een rede en toen zegde zij: Speen, je wordt lastig en ik hoop dat je nu uit bent gejubeld. Maar als je over tien jaar terug komt, zal ik je weer helpen". Ik hoop dat dit in 41 gebeuren zal, dan ben ik veertig jaar aan de kwinkeleer. Ik zal dan een bijzonderen een-acter schrijven voor Mevrouw getiteld: Het veertigjarig tooneelleven van een levensliederaar". Laatst ontmoette ik Mevrouw hier te Schevelingen, waar ik woon aan de zee, in een slagerswinkel. We kochten iets voor het bammetje. Ik meen toen wat lever geplukt te hebben en H.Ed. een niertje om te bakken. We keuvelden wat tusschen de doorge zaagde koeienlijken aan haken en varkensresten ook hangende aan gegalvaniseerde kapstokken. We lachten bruisend en buizend en overmoedig daar in die smakelijke sterfkamer. Ik wandelde nog wat met Mevrouw op en ze vroeg me: Speentje wanneer jubel je weer, jongen?" Ik glimlachte beteuterd zooals gewoonlijk. Ik zou geen generaal bij Napoleon zijn geworden want die neutte voor zijn oorlogvoeren alleen mannen die ter snede waren of hoe heet dat? We scheidden. Mevrouw ging eens andermans nier bakken en ik eens andermans lever met zout nuttigen, het kan maar smaken. Weer kruisten onze toepaden zich en wel bij een voorstelling in de groote Kurhauszaal te Scheveningen waar ik bij gratie ook eens op mocht treden. Mevrouw zat op de voorste rij in de zaal geheel gereed om me te aanvaarden. Ik hoorde haar tintelenden lach als van zeer dun kristal en de anderen lachten mee, al wisten ze niet waarom. Een ruiker bloemen: anjelieren werd me overhandigd en gegeven door Mevr. van Eysden-Vink. Mevrouw werd verleden jaar jarig zooals vele menschen dat medemaken en ik zond haar een gedicht. Wel niet zoo vol geheime laatjes en gleuven als van Monsieur Boutens die mij een dichter van den kouden grond noemt maar hartelijke en ook te begrijpen door de werkster enden glazenwasscher. Dadelijk belde Mevrouw me op. Ze popelde van vreugde en ze had het poëem al tien maal voor gelezen ofschoon weinigen er veel smaak voor hadden. En nu ik aan het einde ben van mijne herinne ringen aan Mevrouw hoop ik dat het haar niet onaangenaam zal zijn als ze dit leest en me geen klikker zal noemen. Ik bedoel het zoo goed en ik hoop dat ik haar weer eens gauw zie en hoor en handdruk en dat hare gezondheid weer moge zijn van marmer en beton en bazalt, zoo noodig van staal en anders maar een aspirientje. Duizenden en duizenden Nederlanders en Rakkerdammers her inneren zich harer en wenschen met mij: Het ga U wel lieve vriendin en edele collega. Ik kus uw rechterpols en groet u Koos SPEEN PAG. 7 DE GROENE No. 3299

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl