Historisch Archief 1877-1940
De meteoorkroter in Arizono, nabij Canon Diablo: een
gat van 175 meter diepte, bij een
omtrek van 4000 meter
EEN ONTMOETING MET HERMES
EEN vreemdsoortig noodlot schijnt zich de
laatste jaren over onze planeet aan het vol
trekken. Het noodlot eener onvermijdelijke botsing
met een ander hemellichaam. Want ofschoon het
zoover gelukkig nog niet kwam, is het toch aan
geen twijfel meer onderhevig, dat de aardbol onlangs
nog maar nét op het kantje is ontsnapt aan de
lijfelijke ontmoeting met een miniatuurplaneetje.
De gelukkige dagen der Zeven Planeten zijn
voorbij. Zeven in getal immers waren vroeger de
donkere wereldballen, die in eindelooze cirkel
gangen rondliepen rondom onze licht en warmte
stralende dagvorstin.
Van de tijden der Babyloniërs af, lang vóór
Copernicus, had men ook zeven planeten gekend,
en hun aantal was wel de oorsprong van dit heilige
getal. Alleen, al waren het er dan al zeven, het waren
geen echte planeten. Want zon en maan fungeerden
onder hen, en hun rang is niet die van de dwaalster.
Terwijl de maan niet meer is dan een satelliet der
aarde, een tweederangsplaneet zou men kunnen
zeggen is de zon de centraalster-zelf van ons
gansene planetenstelsel.
Het was Copernicus, die in 1543 in zekere zin de
planeet Aarde ontdekte, d.w.z. ontdekte dat
onze aarde een doodgewone planeet is, en niet
het centrum van het heelal, zooals men voordien
geloofde. Bij welke gelegenheid de zon zich toen de
vrijgekomen eereplaats van het middelpunt van
het planetenstelsel zag toebedeeld.
Toen dan eindelijk bijna 2 Va eeuw later de ver
maarde sterrekundige amateur William Herschei
nog een nieuwe planeet ontdekte, Uranus genaamd,
de eerste dwaalster die niet zoomaar sinds het
begin der historie door menschenoogen was aan
schouwd, was het zevental opnieuw compleet, en
al was in die dagen het getal 7 niet meer van een
zóó groote overtuigingskracht, dat men het nog
als argument had durven aanvoeren, iedereen
verheugde zich toch in het mooie overzichtelijke en
vooral goed afgeronde geheel.
Doch de vreugde was van korte duur.
De eerste voorbode van een kentering in de
overzichtelijkheid van dat aloude zonnestelsel
was de ontdekking op de eerste dag der negen
tiende eeuw van een splinternieuwe planeet,
die bleek rond te loopen in een route tusschen de
loopbanen van Mars en Jupiter.
Te beweren, dat men zich over deze nieuwe aan
winst verwonderde, zou niet juist zijn, want feit is,
dat men juist naar dat planeetje op zoek was gegaan.
De .afstand tusschen de betrekkelijk kleine baan
van Mars, en de zeer wijde kring waarin Jupiter
rondloopt, had op diverse sterrekundigen, in zeer
verschillende tijden, reeds de indruk van een
duidelijke gaping gemaakt, welke baan van een
tot daartoe onbekende planeet moest herbergen, en
toen men dan ook inderdaad vond wat men daar
had gezocht, was «r slechts reden tot voldoening.
Verwonderen kon men zich slechts over het feit,
dat het nieuw-ontdekte planeetje zoo klein van stuk
was. Het zonnestelsel telde al wel reeds grootere en
kleinere planeten, maar dit dwergje (dat de naam
Ceres kreeg) viel met een middellijn van een kleine
800 km., of tewel 1/16 van de aard-middellijn toch
wel heel erg uit de toon.
Het begon echter pas ongezellig te worden, toen
Ceres een dubbelgangster bleek te bezitten !
Ruim een jaar na de opsporing van de eerste
der Kleine Planeten (of Planetoïden, zooals men ze
doorgaans noemt) kwam er een nummer 2 aan het
licht (Pallas), die in een ongeveer evengroote baan
als Ceres rondliep, vrijwel even groot van stuk was,
en zich bovendien nog in haar onmiddellijke nabij
heid ophield!. .. . En van toen af is er geen eind
gekomen aan de nieuwe vondsten in dit territoir.
Er zijn er thans een kleine 1500 bekend.
Het was gedaan met de afgerondheid van het
zonnestelsel, want er is natuurlijk niemand, die
gelooft, dat het bij deze 1500 stuks zal blijven.
Integendeel, het jaarlijks gestaag aangroeiend cijfer
der ontdekkingen (362 in 1937 !) is daar om alle
verwachtingen op dat punt de bodem in te slaan.
Wanneer nu echter al die planeetjes, wat hun
banen betreft, maar mooi binnen de grenzen geble
ven waren, zou althans de overzichtelijkheid nog
zijn gered. Maar ook op dit punt kwam er een
spaak in het wiel.
De eerste complicatie deed zich voor in 1898, toen
Eros werd ontdekt. Totdan toe hadden alle banen
dezer kleine planeten zich, wat hun ligging aangaat,
angstvallig beperkt tot de vacante ruimte tusschen
de Mars- en Jupiterbaan. Eros bleek zich aan deze
traditie echter niet in 't minst te storen. Hij kruiste
niet slechts de baan van Mars, doch naderde de
aardbaan zelfs tot op een 22 millioen kilometer.En
al is nu 22 millioen km. naar aardsche opvattingen
nog heel wat, kosmisch gesproken is het toch maar
een zeer geringe afstand: nl. slechts 1/7 deel van
het traject Aarde?Zon, ofwel ongeveer 60
maansaf standen.
Tot in den jare 1932 bleef Eros een unicum.
Niet wat de zonderlinge ligging van zijn baan betrof,
want al spoedig werden er steeds meer Planetoïden
gevonden, die de banen der groote planeten bleken
te kruisen. Geen van alle naderden deze planeto
dische vrijbuiters echter zoo dicht de aarde als
Eros, en eerlijk gezegd was men in astronomische
kringen niet oningenomen met het bestaan van
Eros, omdat hij ons behulpzaam was bij het meten
van de afstand Aarde?Zon met grootere nauw
keurigheid dan tot nog toe het geval geweest was.
Totdat dan in Maart 1932 het record van dichtste
nadering werd overgenomen door een planetoïde,
die in Ukkel (bij Brussel) ontdekt werd, en die niet
op 60, maar op 44 maansafstanden langs ons heen
schoot. Tengevolge van dit Eros-achtige gedrag
werd hem de naam Amor verleend. Die maand
dient hier extra te worden vermeld, want in dat
zelfde jaar, nog geen twee maanden na de verschij
ning van Amor, dook uit het donkere wereldruim
plotseling het planeetje Apollo op, en passeerde ons
op een goede 20 maansafstanden.
Na deze gebeurtenissen viel er een stilte van vier
jaar, maar het blijkt achteraf een soort van stilte
voor de storm geweest te zijn. Want op 12 Februari
van het jaar 1936 schoot Adonis ons op nog geen
6 maansafstanden voorbij !
Van toen af kreeg het enthousiasme waarmee
de kleine planeetjes zich schenen te wijden aan
hun nieuwe sport: nl. om Moeder Aarde zoo rake
lings mogelijk langs te vliegen, het karakter van
een acuut gevaar; en had men dan ook geweten,
dat Hermes in aantocht was, die op 30 October
1937 ons op nog geen i1/., maansafstand (oftewel
600.000 km.) zou passeeren, dan ware er alle reden
geweest tot bezorgdheid.
In werkelijkheid was ons de gelegenheid niet
gegeven om in angst en vreeze te beven, want het
hemellichtje werd pas volkomen toevallig
ontdekt, langs fotografische weg, juist op het
moment waarop het zich op z'n kortste afstand tot
de aardplaneet bevond. Men kwam daar eerst
achter, nadat het aan de hand van eenige verdere
opnamen gelukt was de baan van het hemellichaam
vast te leggen, en eerst toen bleek aan welk gevaar
de aarde ditmaal ontsnapt was. Immers het kwam
vast te staan, dat deze Hermes de aardbaan precies
moet hebben gekruist. Gelukkig was er een tijds
verschil van enkele uren tusschen de oogenblikken
waarop Hermes en waarop wij zelf het fatale kruis
punt van Hermesbaan en aardbaan in het wereldruim
voorbijstoven, maar men voelt z'n haren te berge
rijzen bij de gedachte aan de catastrophe die ons
gewacht zou nebben, indien beide eens gelijktijdig
op die plaats des onheus zouden zijn gearriveerd.
Want al kunnen die piraten van het hemelruim
wat hun afmetingen betreft (die n kilometer
wel niet te boven gaat) dan ook niet in de schaduw
staan van achtenswaardige hemellichamen als
de groote planeten en zelfs niet in die van de
grootste Planetoïden, als Ceres c.s., die het zooals
we zagen toch altijd nog tot eenige honderden
kilometers halen in middellijn, een botsing met
een dergelijk hemelprojectiel zou toch hoogst
onaangename gevolgen kunnen hebben. Wegens
zijn ontzettende snelheid immers zou het kosmische
gevaarte met een dusdanige kracht op de aarde
neerkomen, dat er op het moment van de botsing
een explosie van onvoorstelbare hevigheid plaats
moest grijpen. Door het plotselinge remmen van
de kosmische snelheid waarmede het steenblok
de aarde treft, wordt dit namelijk zoo sterk verhit,
dat het op hetzelfde oogenblik in z'n geheel ver
vluchtigt.' Het ontploft dus, evengoed alsof het
een evengroote lading springstof geweest ware,
en dat bij de uitwerking van een dergelijke explosie
het effect van het geweldigste moderne
artilleriegeschut maar kinderwerk is, zal wel iedereen
begrijpen.
Deze nachtmerrie-achtige verschrikkingen ont
spruiten niet zoomaar aan het brein van den een
of anderen zwartgalligen sterrenkundige. Dit zou
een klein uitstapje naar Amerika U kunnen leeren.
Daar bevindt zich namelijk in de staat Arizona
een diep gat in de grond, een komvormige holte
met een middellijn van 1200 meter een diepte van
175 meter. Het materiaal dat men in de wijde
omtrek gestrooid vond liggen kan onmogelijk van
aardsche oorsprong zijn geweest. Het is dan ook
niet aan de minste twijfel onderhevig, of op deze
plek moet eens een hemellichaam met kracht op
aarde zijn terechtgekomen, terwijl schattingen
leeren, dat de diameter van het meteoorblok onge
veer 45 meter moet zijn geweest.
Deze meteoorkrater in Arizona is waarschijnlijk
een paar duizend jaar oud. Recenter is een soort
gelijk voorval in Siberië, alwaar in het begin dezer
eeuw een meteoriet" neerkwam in het stroom
gebied van de Midden-Toengoeska een zijrivier
van de Jenissei. Het voorval vond plaats in een
woudrijke omgeving. Binnen een kring van 20 km.
middellijn bleek al het geboomte totaal verbrand.
Daaromheen stonden over weer een tiental kilo
meters afstand nog slechts een soort van zonderlinge
telegraafpalen overeind, die niets anders bleken
te zijn dan de stammen der eertijds zoo statige
woudreuzen; alle kronen waren bij de ontploffing
eenvoudigweg afgesneden. In een buitenste zone
rondom deze plaats des onheus wederom over
een strook van een kilometer of tien breedte
lagen de boomen in hun geheel geveld ter aarde ....
Inderdaad slaat de schrik ons om het hart,
wanneer we ons een oogenblik verbeelden dat zich
die plaats van inslag eens niet op 103^ O.L. en 61'
N.B., maar bij voorbeeld op 5 O.L. en 52 N.B. had
bevonden, d.w.z. daar waar ons land op de aardbol
gelegen is. Want een oppervlakte van 8000 vier
kante kilometer (d.i. '/t van Nederland !) werd bij
die gelegenheid in een woestenij herschapen. En
dat alles nog maar tengevolge van een botsing
met een meteoriet van i/ioo km. middellijn !
Een knikkertje m.a.w. vergeleken bij een miniatuur
planeet als Hermes.
Laat ons dus maar hopen dat het nu mooi genoeg
is geweest, en dat de groote planeten op hun
voorrangswegen van dergelijke ontmoetingen in de
toekomst verschoond blijven. Want al zal dan ook,
zelfs bij een botsing met Hermes, de aarde nog
wel niet vergaan, die plotseling opduikende
wild-west interplanetaire vrijbuiters met hun
allures zijn toch wel in staat om vreedzame en
vredelievende aardbewoners het angstzweet te
doen uitbreken.
En zooiets komt toch niet te pas.
A. J. M. WANDERS
PAG. u DE GROENE No. 3300