De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 21 september pagina 17

21 september 1940 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

in bed, stond op, liep door het kleine kamertje waar het nu spoedig benauwd Werd, ging weer op bed liggen, maar ik kon geen rust en geen slaap vinden. Bij het eerste licht van den morgen wierp ik venster en luiken open. Nog steeds zat daar de vrouw en keek mij aan met haar verdwaasde lach. Ik riep Panih, ik liet mijn koffers weer inpak ken. Ik nam zelfs den tijd niet om een kop koffie te nuttigen. Panih deed, niet zonder uitingen van verbazing, hetgeen ik hem opdroeg en een half uur later stond de auto voor het huis. Een laatste maal keek ik uit het raam van de slaapkamer: de vrouw was verdwenen. Bijna had ik besloten toch nog te blijven, maar de gedachte dat het gebeurde zich de komende nacht kon herhalen, gaf de doorslag. Ik stapte in de auto en wij reden weg, ditmaal bergafwaarts. Bij den eersten bocht, dien de weg van Nonkodjadjar af maakt, hoor ik opeens het krassen van de remmen. De auto maakt een felle wending naar rechts en ontsnapt ter nauwernood aan een botsing met een der zware tamarindeboomen langs den weg. Ben je gek geworden, riep ik Panih toe, toen de auto stil stond en ik, bevend als een riet, uitstapte. Panih stond daar naast de auto, bleek voor zoover zijn donkere huid dat toeliet. Panih is een goed chauffeur, zei hij verontschuldigend. Panih heeft geen ongeluk gemaakt, maar die vrouw sprong opeens voor de wagen. Nu zag ik midden op den weg een Javaansche vrouw staan. Het was Sitih. Ik liep naar haar toe en bleef haar eenige oogenblikken sprakeloos aanzien. Zij had den zelfden wezenloozen glimlach op het gelaat, maar mijn medelijden met haar was geweken. Ik had mij moeten beheerschen, maar de spanning van zooveel angstige oogenblikken, de vermoeidheid van de slapelooze nacht, de ergernis over mijn verstoorde vacantie, dat alles bracht mij eensklaps tot razernij. Ik pakte de vrouw krachtig bij een arm en stortte alle maleische scheldwoorden over haar uit, die ik kende. Ik vloekte en raasde en tierde wel tien minuten lang en toen ik op hield merkte ik dat de glimlach van haar gelaat was verdwenen. Zij week eenige passen terug, maak te een slamat en zei heel zacht: De toean moet niet boos zijn. Ik dacht dat de ziel van mijn armen Said in den toean gevaren was, maar nu ik den toean heb hooren vloeken, nu weet ik dat ik mij heb vergist. Zij zei misschien nog meer, maar ik zat alweer in den wagen en we reden naar beneden. Ik had een heele poos noodig om eigenlijk goed te beseffen wat Sitih mij had gezegd. En toen steeg mij opeens het schaamrood naar de kaken. Met overreding had ik haar niet kunnen overtuigen, maar mijn Europeesche heftigheid had haar eensklaps genezen van de waan, dat ik haar goede man" zou zijn. Louis DE BOURBON i) nieuws, dat zich, snel als de coma, verspreidt. 2) Krankzinnig. 3) Harteziel. 4) Rijstvelden. Wif wonen buiten <?> n trainen ons geestelijk en lichamelijk HET allermooiste van het buitenwonen is, dat er zooveel bekoor lijkheden aan verbonden zijn, die de stadsmensch zoo op het eerste gezicht niet bespeurt. De buitenman trouwens óók niet. Hij komt er slechts langzaam achter. Maar dan weet hij het ook ! Daar heb je b.v. de tram ! Men wete dan, dat de schrijver dezer nuttige regelen zijn verblijf heeft in het fraaie Heemstede en eiken dag geniet van de zegeningen der tram. Dat is mooi, als je buiten woont. Wie had er nu in Amsterdam ooit van vernomen, dat je dagelijks in den vroegen ochtend je spieren en je longen en je hart zoudt kunnen trainen met een korte, doch allerernstigsten 400 meter-race? Je gaat het op den duur zeker aan je body voelen, wanneer je je gewent om zoo lken ochtend je-zelf dat kleine getioegen te gunnen van die race tegen de blauwe tram. Och, anders kom je er niet zoo gauw toe om wat aan sport te doen op onzen leeftijd en nu gaat net spelenderwijze. Ik heb tenminste ie diensten van den hier in Heemstede beroemden Jules Kammeijer, die een (werkelijk grootsteedsche sportinrichfing heeft, heusch niet noodig. Ik geraak ook zonder hem al buiten adem. Misschien wordt dat later wel beter En dan de geestelijke training: ie hoort in de verte het joelend geluit van de blauwe tram, je geeft jetelf een zetje en constateert na twaalf AAN INZENDERS VAN MANUS CRIPTE N wordt verzocht bij hun bij dragen een gefrankeerd brief omslag met adres van den afzender in te sluiten. Op het adres van stukken, voor de redactie bestemd, vermelde men gén namen van personen seconden, dat je deze tram ongetwij feld niet haalt; zij is n.l. reeds voorbij. Je doet het dan op je gemak aan, een soort rustpauze in je training en wan delt dus als een kalm man naar de eerste halte. Je hebt geluk, want ginds nadert reeds de volgende tram. Een prachtdienst vind je en je meent het ook. Je wenkt den bestuurder en gaat half op de rails staan. De fluit loeit, de tram nadert zooals de Londensche undergrounds in snel tempo op de halten afstormen. De fluit gilt verder en de tram gaat er met de meeste spoed achteraan de halte langs. Ik sta totaal uit de lijken geslagen en als Jaap, mijn goede vriend, die al tien jaar in Heemstede vertoeft en lang zaam komt aanwandelen, van mijn verontwaardiging deelgenoot gewor den is, vertelt hij me, dat de langsijlende tram de Leienaar" is, die hier niet stopt. .. . Mijn enthousiasme voor den prachtdienst is aanzienlijk bekoeld en eigenlijk vind ik, dat ik zelf een beetje Leienaar" ben, maar dan, zooals dat populair heet, met een lange UDe derde tram is raak en bovendien vol. Nu is het voor lieden van den mid delbaren leeftijd goed, nuttig en gezond om je van tijd tot tijd iets te ontzeggen en zoo bekijk ik het ook maar, wan neer ik den afstand naar de Tempe lierstraat in staande houding moet afleggen. Die kleine verstervingen maken den mensch geestelijk en licha melijk sterk. Tenminste dat zegt men. Ik kan het niet overdadig appreciëeren. Kenners zullen beweren, dat het voor mijn geestelijk welzijn is, wanneer de Amsterdammer" juist de hoek van de Tempelierstraat uitdraait, terwijl de blauwe tram arriveert en dan kron kelend als een paling, die gestroopt wordt en luid gillend zijn weg neemt in de richting van de hoofdstad. Bovendien gaat het dan juist wat harder regenen. .. . MT. Vondelpark-herinneringen DE glanzende, gouden najaarszon bestraalt het vroolijke Vondel park. Op honderden lieve, teere plekken strijken de stralen neer. Er zijn al blaren in den grooten Amsterdamschen tuin, die een vergulden glans krijgen en op sommige uren van enkele dagen is er al die lichte nevel rondom het wijze hoofd van het groeiende jaar, dat het laatste deel van zijn bestaan ingaat. Zoo leven oudere menschen, wijzer dan de jeugd en losser van de wereld, het hoofd in mystieken toe komst. Het Vondelpark glanst nog in volle schoonheid nu vooral in het kleurig bloeiende najaar. .. . Het Vondelpark ! Honderdduizenden hebben er hun herinneringen ! Herin neringen van velerlei aard. Herinnering aan een wandeling in de Lente, een Lente, die vol toekomst leek; herin neringen aan beloften, aan teleur stellingen, aan afscheid, aan tranen ??al klinkt dat voor een stadspark misschien wel wat tragisch. Herin neringen aan een laantje vol geheimen, aan een vijver, aan een klein kindje, aan zwanen, aan een merel op een tak; herinneringen aan een kastanje, vol kaarsen wit of rood, aan een treurboom boven het stille water, aan een lichten beuk in het voorjaar, aan een zilveren berk of den knoestigen apenboom; herinneringen aan heerlijk, luidruchtig en snel fietsen over de breede rijwegen en aan een primitief, maar zalig polo-spel; herinneringen aan verboden vijver-kanten en om zichtige, clandestiene tochten door een perk met hoog gewas. .. . Zoo heeft ieder zijn herinneringen, alle verschillend, alle anders van kleur, zooals de bloemen en de boomen en de blaren in het najaar alle anders van kleur zijn. .. . Ik zie een vroegen herfstochtend. . . . Nog is het park verlaten en een nevel vol weemoed hangt over de stille lanen en de vijvers van het groote park, grooter nog door die mysterieuzen nevel, die de omtrekken zoo vaag maakt en zoo geheimzinnig. .. . Over de wijde vijver zweven de ijle wolken, zacht en geheimzinnig en de overzijde is maar even te bespeuren. Het natte gras vervaagt tegen de waterkant en er vliegt opeens 'n vogel op uit het ge boomte met schelle kreet. . . . Hij ver dwijnt in de mist. . . . Stil is het nu in het park. Geen enkel gerucht in dezen vroegen ochtend, geen wind en geen ruischen van boomen en geen kwaken van eenden, het is volkomen stil. Nevels komen zachtkens aangedreven, de een na den ander, stil over het rimpellooze water. ... 'n Simpele herinnering, 'n herinnering zooals honderdduizenden hun eenvoudige, stille herinneringen hebben. .. . Herinneringen, ons door het Vondel park nagelaten. Willen wij, bij het bepeinzen van alles, wat het Vondel park ons gaf er misschien óók aan denken, dat het Vondelpark veel, hél veel geld kost en dat het eigenlijk maar een simpel staaltje van onze plicht is, wanneer we het onze aan de kosten bijdragen. Het nummer is V 212 Amsterdam, het bedrag kunt U zelf invullen. De grootte hangt af van de zoetheid en de veelheid Uwer herinneringen. . . . FAG. 17 DE GROENE N«. 3300

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl