De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 21 september pagina 8

21 september 1940 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig levert CONSTRUCTIE EN IMPROVISATIE SCHRIJVEND over den eenigen roman van Marsman De Dood van Angèle Degroux" in het speciale nummer van Criterium", dat men hiernevens kort besproken vindt, maakt Pierre H. Dubois een aantal opmerkingen inzake de compositie van dit boek, die hij mislukt noemt. De kapitale fout van het boek", aldus Dubois, is reeds begaan wanneer het begint." En verder: Men krijgt al lezende de indruk, dat men hier voor het einde staat van de tot onderwerp van deze roman genomen periode uit het leven van de hoofdfiguur Charles de Blécourt. Deze roman schiet stellig niet te kort in psychologische scherpte en juistheid. En het gevoel van onwaarschijnlijkheid komt dan ook niet daaruit voort, maar uitsluitend uit deze on gelukkige compositie, die Marsman genoodzaakt heeft om voor een eenigszins begrijpelijke gang van zaken telkens naar een buiten het boek liggend punt van het verleden terug te grijpen. Uit dit verleden volgt geheel het psychologisch slot ervan. Dit ver leden had dan ook moeten worden uitgebeeld, inplaats van het hier verhaalde heden; dit heden is namelijk het einde van het conflict tusschen Angèle Degroux en Charles de Blécourt, dat met den dood van Angèle wordt afgesloten. Maar hoe goed dit slot op zich zelf ook zijn mag, het kan niet verhin deren, dat het zwaartepunt blijft rusten op de oor sprong en de aard van dit conflict, dat vóór het uitgangspunt van de roman ligt en door Marsman slechts genoemd of vermeld wordt in plaats van het uitvoerig tot in nuances te verhalen, uit te beelden, zooals voor een goed begrip van de mensch de Blécourt noodig geweest zou zijn." Dubois gelooft, dat er, wanneer Marsman de moeite gedaan zou hebben dit boek van voren af aan te herschrijven, en zoo doende, de grondfout, die van het begin, zou hebben hersteld, een werklijk goed, een uniek boek zou zijn ontstaan. Het zal ieder, die boeken schrijft, wel eens over komen zijn, dat hem de vraag werd gesteld: hoe schrijf je toch eigenlijk zoo'n roman? Maak je eerst een schema of begin je zoo maar te schrijven ? een vraag, waarop feitelijk geen antwoord te geven is. Want wat beteekent het: een schema maken ? Beteekent het, dat men op papier een indeeling maakt van de verschillende geledingen van het verhaal en deze naderhand een voor een uitwerkt, d.w.z. uitvoerig tot in nuances verhaalt, uitbeeldt"? Of is reeds de grondgedachte, die het schrijven van den roman beheerscht, een schema? Al staat het dan niet op papier, het is toch voortdurend in het bewustzijn van den schrijver aanwezig. Ik geloof niet, dat de goede raad, die men Mars man, of Marsman zich zelf, gaf inzake Angèle Degroux" voor verwezenlijking vatbaar zou zijn geweest. Datgene wat in het schema" eenmaal ontbreekt, kan men naderhand nooit meer inlasschen. Een roman is evenzeer een organisch groeiend werk als een gedicht. Ontbreekt eenmaal de soort inzet, die in staat is alles te beheerschen en ten goede te leiden, dan kan men die na verstandelijk overleg niet meer aanbrengen zonder ook de andere deelen van het werk aan te tasten. Geeft men het dier een andere kop, dan zal ook zijn lichaamsvorm veran deren. Slechts wat uit beton en staal geconstrueerd wordt is misschien voor een ondershandsche ver betering en versterking vatbaar, iets zoo vlottends en immaterieels als een roman, een uitademing, een klinkende muziek, neemt onmiddellijk den vorm aan, dien het bij de geboorte meekrijgt, verhardt in dien vorm en is onherstelbaar verminkt als zijn oorsprong gebrekkig plaats viel. Het doet er dus zeer weinig toe of men weet: de schrijver gaat volgens notities te werk, al dan niet. Want de constructie van zijn boek is er, in zeker stadium der verwerkelijking, altoos, hetzij op papier, hetzij alleen in de geest vastgelegd. Deze constructie wijzigt zich naarmate de improvisatie, het neer schrijven zelf, vordert. Want geen enkel werk, hoe degelijk overlegd ook, hoe verstandelijk overwogen, kan, om tot bekoorlijkheid te stollen, buiten de frischheid van het onverwachte, het levende woord, dat, het een na het ander, in zijn prilheid ontluikt. Een boek vol woorden is toch ook een bloemruiker gelijk, een bedauwde struik, een vogelgezang, een blauwe lucht, een zonneschijn, het bezit toch de zelfde verlokkingen als de natuur en wekt soort gelijke illusies. Zoodra men de woorden niet leest op hun geboorteuur, maar ze wiskundig geschikt vindt naar de dwingende wet van een schema, is het boek geen boek, en poëzie geen poëzie. De kunst van den schrijver is dus om dat wat de ziel aan woorden opgeeft, dat wat er in teekenachtige figuren is weer te geven, wat er te genieten valt aan verrukkingen en ontboezemingen, vrij te laten uitstroomen in de heimelijke bedding, die de geest zijn vallende vruchten tot ontvangst heeft bereid. Er is derhalve een voortdurende wissel werking tusschen de improvisatie en de constructie. Het boek is volmaakt (in zijn soort), wanneer het construeeren der bedding en de improvisatie der spontaan gevonden verhaalonderdeelen op n en hetzelfde punt hun voltooiing vinden. Dan is, al bloesemend, het schema ingevuld, het gebouw op getrokken en tegelijkertij d de versiering aangebracht; dan kan men, achteraf, reeds in elk der onderdeden afzonderlijk, de regelende hand der totale conceptie bespeuren. Doch er is in die verhouding niets gedwongens, het is de natuurlijke, liefderijke ver houding van boom tot vrucht, van moeder tot kind. Ook in een eenvoudig boek als Margreet" van K. van der Geest, (H. P. Leopold's Uitgeversmaat schappij, Den Haag 1940) treft deze gesteldheid. Margreet heeft in dat groote huis aan de havenkant gewoond", aldus zet het verhaal in en men bemerkt aan de woordkeuze dat groote huis", hoezeer de schrijver zich met den lezer vereenzelvigt, hoezeer hij erop rekent, dat zijn lezer direct met de oogen volgt dat wat den schrijver zelf voor oogen staat. Inderdaad geeft ons aanstonds dat groote huis" iets vertrouwds. Op deze wijze gaat de schrijver voort ons het leven van Margreet te beschrijven, het verhaal uit te breiden tot de weinige personen, met wie deze eenzame Margreet in aanraking komt. Zij is het kind van een dominee geweest bij wien haar moeder eenigen tijd huishoudster was. De moeder is dood, Margreet alleen achtergebleven in het groote huis in stad, dat de dominee haar schonk. De eenzaamheid van het onechte" kind ligt over dit leven verspreid. Maar Margreet trouwt, zij krijgt een eigen rijk gevuld leven, met een man, kinderen, een zaak, ergens in een dorp, niet ver van de stad. De schrijver blijft vertellen, steeds meer figuren groepeeren zich om de hoofdgroep, overal worden nieuwe verhaal-ingangen geopend en doorzichten naar andere levensgebieden geschapen. Het verhaal gaat een steeds grooteren omvang aannemen maar het blijft geconcentreerd op zijn hoofdpersoon. Ook in haar drukste oogenblikken blijft deze Margreet overwaasd met de haar ingeschapen eenzaamheid, die harer oorsprong. Het einde vormt een psychische beproeving van deze vrouw, die wij in haar ver scheidenheid maar tegelijk in haar naar n zijde gericht zijn hebben leeren kennen. Het slot is uit eindelijk ook niet meer dan een, zij het dan heftig ingrijpend, incident, tweeledig: het behoud van haar kind en de dood van haar man. Men vraagt niet hoe deze Margreet geweest was, als dit slot een anderen vorm had vertoond, als de avonturen van haar leven stiller of nog luidruchtiger waren geweest, als de zee, dat onbestemde element er niet zulk een in grijpende rol in had gespeeld. Van het eerste moment af stond de figuur van Margreet vast en zij verloor niets van haar innerlijke structuur door alles wat zij beleefde. Alles wat zij beleefde werkte er, integen deel, toe mee deze structuur te bestendigen. Het is om die reden, dat ik het boek van K. van der Geest een geslaagd boek wil noemen. De taal van het boek nadert de eenvoudige vormen van de spreektaal, maar een spreektaal, die zich niet in eigenaardigheden verliest. Zij is een tamelijk neutrale spreektaal, een die meer een algemeen dan een speciaal karakter draagt. Deze taal is zeer zeker vatbaar voor een diepere rijping. Het is nog niet zoo, dat de toon van Van der Geest ons vervoert, het is nog niet zoo, dat wij daarin de diepe sonoriteit ontwaren van den volmaakten dichter. Maar in zijn kalmen trant toont Van der Geest zich reeds, sterker dan in vorige boeken, in staat eenheid te brengen in de vele details, waaruit zijn werk, licht en behendig, tot een duidelijk te onderscheiden eenheid is opgebouwd. C. J. KELK Veertig over Marsman Restaurant DORRIUS N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam PLATS DU JOUR EN A LA CARTE HET Letterkundig Maandblad Criterium", het orgaan der nieuwere dichters en schrijvers, wijdt zijn September-nummeraan een InMemoriam H. Marsman". Naar den omvang zou men dit een monumentaal herdenkingswerk kunnen noemen; de inhoud is van veertig medewerkers afkomstig en dus uit den aard te systheemloos verscheiden en te zeer verbrokkeld om monumentaal te kunnen wor den genoemd. Het ruim 200 pagina's tellende boek bevat enkele uitvoeriger artikelen, die waarschijnlijk bedoeld zijn als de leidende: een van Jan Engelman over Marsman en zijn poëzie", een van Pierre H. Dubois over Het verhalend proza", een van Henri Bruning over Marsman als criticus". Ze worden ge volgd door een bonte mengeling van min of meer principieele stukken, curiosa, persoonlijke herinne ringen, correspondenties, gedenk-dichten en poëti sche uitgeleiden, waarvan enkele treffen, andere op een afzonderlijker plaats zeker meer indruk zouden hebben gemaakt dan in deze veelheid. Doordat de redactie aan dezen inhoud niet de noodige leiding heeft kunnen geven, verdrinkt het een in het andere, en de taak eener redactie is, als ik het wel heb, juist om de waarde van het afzonder lijke te verhoogen door het te schikken in een geheel. Vele stukken hebben een overeenstemmend verloop; tenslotte is de figuur van Marsman, en dat is tevens een zijner positieve kwaliteiten, van een grandioze eenzijdigheid. Men kan hierover in alle toonaarden schrijven maar er vele kanten aan ontdekken kan men niet. Daarom is het lezen van dit nummer, aan n stuk door, vrijwel onmogelijk. De redactie gaf niet de noodige leiding, maar zij kon die niet geven, omdat zij blijkbaar zoo snel mogelijk met zoo groot mogelijk een kwantum getuigenissen voor den dag wilde komen. Wij prijzen gaarne haar voortvarend heid, omdat zij daarin demonstreerde hoe zeer en hoe breed een schare behoefte gevoelde onmiddellijk op het eerste moment te zeggen wat er naar aanlei ding van dezen dood te zeggen viel. Dat de redactie overigens blind is geweest voor de verbrokkeling, die zij onwillekeurig heeft aan gericht, blijkt wel uit een noot, waarin zij haar spijt betuigt, dat door de omstandigheden slechts NoordNederlanders tot dit nummer konden bijdragen. Zij had dus een nog grooteren toeloop gewenscht. Een mooi, sterk en zorgvuldig samengesteld herdenkingsboek is dit Criterium-nummer dus niet ge worden, daartoe zijn ook zelfs de leidende artikelen te weinig uitgegroeid, te zeer onder den indruk van het recente gebeuren en, uiteraard, te vluchtig op het papier geworpen. Maar als de tijd er voor aan breekt zal deze rijkdom aan stof, eenmaal verwerkt, duidelijker dan hier verspreid, goede bouwstof vormen voor het tot stand komen van een overwogener boek. Naast het stuk van Engelman is dat van Victor E. van Vriesland verhelderend over Marsman's poëzie; typeerend voor den verwoeden prater en vrager is het stuk van Nijhoff Marsman of de Vrij heid", zeer treffend de getuigenis van den boezem vriend D. A. M. Binnendijk. En Constant van Wessem geeft in woorden een uitnemend portret. Te midden van dergelijke beschouwingen staan aardige persoonlijke herinneringen, zooals het levensbeeld van J. M. Ph. Uitman, waarin vele pittoreske trek ken uit Zeist en Utrecht en buitenlandsche woon oorden. En dan zijn er de woorden van vereering door jongeren, van wie velen hem niet persoonlijk hebben gekend, maar voor wie de litteraire figuur allerminst aan abstractie is geworden. A. Roland Holst geeft een gedicht, dat den toe gewijde gelukkig zou hebben gemaakt en uit Donker's In Memoriam citeer ik: '/.mi '_;iny hij in de ruimte dc«n!, in 'l naiiu (',edre\ell nirl, mei meer te'^en den muur. S' cl lii-|> lii] (|<>T de Delven, een Mnal vuur. Hijgende d< i. ,r da! blinde la f )\ rint 11 Keu uitue1^ xnekend dieu hi| met meer vindt, \\eerhehtende --pel'iu ken blauu en .^rnen \\eeivijds oprijzend, instortend en tneu Mij venu- het laatst \\enl "p^elüd eu in^edaa^d lleelt hij /ijn lelie -,lem ertemll in i;e)a;e-;d l' n t l h uu leerend MeeL; /ijlt UUH u \\ ek] eel . llel a llerlaat ^1 e ru p hij: -'ij krij-t nnj niet Nooit kriju! ^jij mij. Heven mij \ he^l mijn lied. Een bibliographie van G. H.'s-Gravesande vormt het slot. PAG. 8 DE GROENE No. 3300

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl