De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 28 september pagina 17

28 september 1940 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

Vervolg op een eeuwfeest HET herdenken van groote uitvin dingen heeft zijn voor en zijn tegen. Het is ontegenzeggelijk een cultuurbelang, de ronde getallen" van halve en heele eeuwfeesten aan te grij pen als een gelegenheid, om in breeden kring belangstelling te vragen voor deze of gene uitvinding en haar uit vinder^). Daar staat tegenover, dat de daarbij genoemde jaartallen en namen veelal een onjuist, en bijna altijd een tamelijk willekeurig en onvolledig beeld geven. De meeste uitvindingen zijn nu eenmaal niet het product van n jaar en n naam; zij zijn langzaam gegroeid uit lange jaren, soms zelfs eeuwen van naarstig zoeken door vele schrandere geesten. Nu hoort men bij een eeuwfeest ook wel eens iets van die voorgeschiedenis, maar toch meestal niet genoeg om verkeerde indrukken weg te nemen, en van het vsruolg, de vervolmaking der uitvinding, haar struggle for life", haar toepassingen, verneemt men meestal in het geheel niets ofschoon die veelal juist het interessantste chapiter vormen. Toen begin 1939 het Eeuwfeest der Fotografie" werd gevierd, heeft het meerendeel der courantenlezers voor wie zulke eeuwfeesten feitelijk worden ingericht daaruit niet mér begrepen, dan dat een zekere Daguerre bijgestaan door zekeren Niepce, in 1839 de fotografie had uitgevonden, en daar mede ongetwijfeld een verdienstelijke daad had verricht. Dat Daguerre niet de uitvinder der fotografie is geweest, doch degene, die wijlen Nicephore Niepce's uitvinding voor practische toepassing vatbaar heeft gemaakt, dat Niepce's uitvinding reeds dateerde van omstreeks 1816, dat tenslotte de ,,Daguerreotypie" nog vele jaren verwijderd was van wat wij thans onder fotografie verstaan dit alles bleef schuil gaan achter de coulissen van dit eeuwfeest, dat zich daarin dan ook niet onder scheidde van de meeste dergelijke her denkingen. Het Eeuwfeest der Fotografie, dat in 1939 werd gevierd, was gebaseerd op den datum 7 Januari 1839; toen immers deed de natuurkundige Arago in de Fransche Academie van Wetenschap pen mededeeling van de opzienbarende vinding van Daguerre en Niepce, het beeld, dat de natuur via een lens op den achterwand van een camera obscura" werpt, vast te leggen op een lichtgevoelige koperen plaat en houd baar te maken. Men had dit zelfde eeuwfeest echter ook reeds in 1937 kunnen vieren, want toen Arago de Academie zijn opzienbarende mededeeling deed, was Daguerre's procéd reeds twee jaar oud; hij had echter tevergeefs getracht, er belangstelling voor te vinden, omdat hij zijn geheim niet wilde prijsgeven. Er was de auto riteit van een Arago voor noodig, om het belang der vinding te doen inzien. Men kan niet aan het jubileeren blijven; anders zou echter het jaar 1840 mér aanspraak op een eeuwfeest kun nen doen gelden dan 1839. Immers in 1840 zijn niet minder dan drie uitvin dingen gedaan, welke de nog zeer pri mitieve lichtbeelden van Daguerre met reuzenschreden vooruitbrachten en die gedrieën den grondslag hebben ge legd voor de fotografie in haar tegen woordige gedaante. De eerste dier uitvindingen was die van het lichtsterke objectief. Daguerre bediende zich van een lens, die nog lichtzwakker was dan men tegenwoor dig op het goedkoopste boxje vindt; de bruikbare opening was slechts f: 14, en bij de geringe gevoeligheid van de eerste fotografische platen beteekende dit, dat in 1839 het fotografische portret nog practisch tot de onmogelijkheden behoorde. Desondanks was de Ameri kaan John W. Draper er in dat jaar te New York in geslaagd de eerste por tret-opname te maken; daarvoor moest zijn assistent, het gezicht met witte poeder bedekt, en met gesloten oogen, een half uur lang in feilen zonneschijn betoog, dat Joseph Petzval den grond slag heeft gelegd voor de portretfoto grafie. In combinatie met de verbete ring der fotografische platen, waarover wij het aanstonds zullen hebben, kwam men spoedig tot belichtingstijden van 15 a 30 seconden bij zonlicht. De platen, waarvan Daguerre zich bediende, waren voor moderne begrip pen uiterst weinig lichtgevoelig; het emulsiemateriaal bestond uit een joodzilververbinding. In 1840 werd door verschillende onderzoekers de gevoelig heid der platen aanzienlijk opgevoerd, doordat zij naast j odium ook broom met zilver verbonden; de eer dezer ont dekking deelt de Engelschman Goddard met den Oostenrijker Kratochwila. (Nog heden ten dage is vast broomzilver het normale emulsiemateriaal). Ook chloor werd tezamen met j odium en broom wel gebezigd om de lichtgevoe ligheid te verhoogen, en de gebroeders Johann en Josef Natterer te Weenen slaagden er in 1841 zelfs in, op chloorjoodzilverplaten met behulp van een Petzval-objectief opnamen te maken jn Daguerreotypie uit 1848 Josef Petzval onbewegelijk tegen een muur blijven zitten ! Niettemin dorst hij het aan, te zamen met Samuel Morse (denzelfden van de telegraaf !) reeds in April 1830 te New York het eerste portret-foto atelier ter wereld te openen, en wel op het dak van het Universiteitsgebouw te New York; de opnamen konden al leen doorgaan bij felle zon; de mini mumprijs bedroeg $ 5-?Per portret. Men liet zich in die dagen dus meer vanwege de curiositeit dan voor zijn genoegen portretteeren een half uur onbewegelijk stilzitten in de brandende zon was meer dan van het geduld der clientèle gevergd kan worden. ... en het was dan ook een enorme verbe tering, toen de Weensche mathematicus Joseph Petzval er in slaagde, een uiterst lichtsterke lens te berekenen (f: 3,7). Deze sindsdien als Petzvalobjectief beroemd geworden lens werd in den herfst van 1840 voor het eerst geconstrueerd en in een camera gemonteerd door den Weenschen opti cien Friedrich Voigtlander, den grond legger der gelijknamige Duitsche came ra-fabriek; deze camera bevindt zich thans in een museum te Weenen. Met het Petzval-objectief dat weldra in duizenden exemplaren zijn weg vond was het mogelijk, zestien maal korter te belichten dan met de tot dien tijd gang bare lenzen, en het behoeft dus geen minder dan i seconde! Dergelijke foto's, menschenmenigten in de straten van Weenen weergevende, zijn bewaard ge bleven, en er is dus alle aanleiding om het volgend jaar het eeuwfeest van de moment-opname te vieren ! Ondanks deze rassche verbeteringen was de Daguerreotypie van 1839 40 nog zeer ver verwijderd van wat wij heden ten dage onder Fotografie ver staan. Men vergete niet: Er werd gefo tografeerd op koperen platen, en iedere opname vormde derhalve een unicaat, een eenling, welke langs fotografischen weg niet verveelvoudigd kon worden (wél langs druktechnischen weg, want Niepce had reeds vele jaren geleden, door middel van etsing zijner fotopla ten, de heliogravure uitgevonden). De Daguerreotypieën gingen aan nóg een gebrek mank: zij waren spiegelverkeerd, waardoor zij voor de weergave van stadsgezichten b.v. reeds onbruikbaar waren (dit gebrek vloeide voort uit de omstandigheid, dat deze foto's op koper feitelijk negatieven waren; bezien on der een bepaalden hoek maakten ze echter een positieven indruk, precies zooals gelijk iedere amateur weet, een eenigszins onderbelicht glas- of film negatief, bekeken tegen een donkeren achtergrond,een positief beeld oplevert). Het is de verdienste van den Engelsch man Fox Talbot, in 1840 de fotografie Joseph Nicephore Niepce met gescheiden negatief- en positie/ procédéte hebben uitgevonden, welke aan al deze bezwaren een einde zou maken. Talbot had zich reeds sinds 1834 met fotografische onderzoekingen bezig ge houden; zijn resultaten maakte hij pas openbaar toen begin 1839 het nieuws van Daguerre en Niepce's vinding be kend werd van wier onderzoekingen hij niet had geweten ! De wereld was toen nog wat grooter dan nu. ... Nog vóórdat het geheim van Daguerre-Niepce's werkwijze was onthuld, deed Talbot in Januari van dat jaar reeds mededeeling van zijn procéd aan de Royal Society te Londen; als gevoelig materiaal gebruikte hij achter eenvolgens jood-, chloor- en broomzilverpapier; het daarop gevormde, ne gatieve, beeld fixeerde hij aanvankelijk met sterken pekel (gelijk ook Daguerre deed), later met het ook thans nog daarvoor gebezigde hyposulfiet. Dit negatieve papierbeeld was zeer zwak, en Talbot's werkwijze kreeg dan ook pas practische beteekenis, toen hij in 1840 een methode ontdekte, om het door ontwikkeling met galluszuur aan zienlijk te versterken (Daguerre ge bruikte voor het ontwikkelen van zijn koperplaten kwikzilverdampen). De aldus ontstane papiernegatieven maak te Talbot nu met was doorzichtig, waarna hij ze copieerde op chloorzilverpapier. Het geheele procédénoemde hij Kalotypie. Het is duidelijk dat deze Kalotypie, en niet de Daguerreotypie, de basis heeft gevormd voor de moderne fotografie op glasplaten en films. Tal bot immers is er in geslaagd, de eerste werkelijke foto's door middel van een zuiver fotografisch vermenigvuldigingsprocedéte vervaardigen en het posi tieve beeld, waarnaar Niepce en Da guerre tevergeefs hadden gezocht, was daarmede tevens werkelijkheid gewor den ! Talbot maakte hiervan gebruik om het boek, dat hij over zijn ontdek king schreef, Pencil of Nature" geti teld, met origineele Kalotypieën te illustreeren. Het verscheen in 1844 en is het oudste fotoboek ter wereld een incunabel der fotoliteratuur ! Aan vankelijk slaagde Talbot er niet in, zijn werkwijze veel ingang te doen vinden, de papierdrukken stonden in fijnheid van details nog verre achter bij de Da guerreotypieën op metaal. Pas toen Niepce de St. Victor een neef van den grooten Niepce er in 1847 in slaagde, een lichtgevoelige emulsie op glas te bevestigen, begon het negatiefpositief-procedéde Daguerreotypie te verdringen. De Talbottypie op papier negatieven wist zich naast de foto grafie op glasplaten echter nog tal van jaren te handhaven, en heeft vele foto's van opmerkelijke schoonheid opge leverd. Een eeuwfeest is Talbot's vinding niet beschoren geweest zijn naam is zelfs ternauwernood bekend. Maar la ten de liefhebbers der fotografie dezen Talbot niet vergeten ; hij is de vader der moderne fotografie geweest en tevens de eerste amateur, die zelf zijn ,.afdrukjes" maakte ! Honderd jaar gele den. .. . ANDRI': GARF PAG. 17 DE GROENE No.3301

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl