De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 28 september pagina 18

28 september 1940 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

fl\\v/(Q BARHHVAH LANGZAAM maar zeker wordt een mensch ouder; bij niet alle menschen geschiedt dit langzaam, maar bij iedereen gebeurt het zeker. Het feit dat ik ieder jaar een jaar ouder moest worden mishaagde mij zeer. De weten schap dat ik iedere seconde een stap dichter bij mijn graf was werd mij een obsessie. Ik besloot een verjongingskuur te ondergaan, maar zoo'n kuur heeft zijn nadeelen. Men moet zich ma tigen met eten en het gebruik van spi ritualiën tot een minimum beperken, maar ik kan mij niet voorstellen dat honger en dorst bevorderlijk zijn voor een goede gezondheid. Inzonderheid als men zoo'n subtiele constitutie heeft als ik. Bovendien is het bij een verjongingskuur vereischt dat men gymnastische oefeningen verricht. Afge zien van het feit dat ik dergelijke oefe ningen nog niet eens door mijn per soneel zou willen laten doen, kunnen zij slechts tot gevolg hebben dat men oud is voor zijn tijd. Teneinde deze bezwaren bij een verjongingskuur te omzeilen ben ik een biologische studie van het groeiproces in het algemeen en van hormonen in het bijzonder gaan maken. Tenslotte staat de wetenschap tegenwoordig evenals ik, voor niets. Behoudens enkele uitzonderingen natuurlijk, want wat kan men met alle wetenschappen bij elkaar tegen een doodgewone ver koudheid doen? Hoe het ook zij, ik maakte een diepgaande studie van de hormonen en kwam tot de ontdekking dat de ouderdomsverschijnselen hun ontstaan te danken hebben aan de af nemende activiteit van hormonen. Zoodat ik tot de glasheldere conclusie kwam dat niet ik maar de hormonen een kuur moesten ondergaan. Na enkele proefnemingen slaagde ik er in een pil samen te stellen met een verjongend effect. Ik achtte het echter niet raadzaam mijzelf als proefkonijn te gebruiken. Daarom nam ik een paar pillen uit het doosje dat ik op mijn schrijftafel gezet had, stak deze in mijn zak, liet mijn paard zadelen en reed naar het dorp om daar den oudsten inwoner te bezoeken. Mijn komst baarde veel opzien in het dorp. Voor het huis van den ouden Tobias speelde een troepje kinderen. Ik steeg af en baande mij een weg door het jonge goedje. De honderdtwintigjarige grijsaard zat achter het raam en rookte vreedzaam zijn pijp. Een oude vrouw die bij Tobias vergeleken nog een bakvisch was, deed mij open en kondigde mijn komst aan met de woorden: Daar is meneer de baron van het kasteel". Er werd een stoel aangeschoven en ik nam plaats. Hoe oud ben je nu al, Tobias"?, vroeg ik. Prompt kreeg ik ten antwoord: Da's niks, meneer de baron, maar m'n voe ten dat is slim. Marie heeft goeie warme sokken voor me gebreid." Wie is Marie, is dat je dochter?" vroeg ik. Neeje, vochtig ben' ze niet, nooit niet hoor," legde Tobias uit, die hevig aan zijn pijp ging trekken en met een voor den ouderdom kenmerkende devoot heid naar de bloemetjes op het behang tegenover hem staarde. Marie, die inderdaad zijn dochter scheen te zijn, bracht mij een kop koffie en ook een voor Tobias. Ongemerkt gooide ik een paar pillen in zijn kopje. Terwijl we de koffie dronken liet Marie mij een zilveren beker zien die Opa honderd jaar geleden met een voetbalwedstrijd gewonnen had. Is Tobias eigenlijk uw vader of uw grootvader?" vroeg ik de vrouw. Ze antwoordde: Dat weet hij ni;t meer zoo precies, meneer de baron". Na nog eenige woorden met het krasse tweetal gewisseld te hebben verliet ik de nederige woonstee en richtte mijn schreden naar de herberg aan den over kant om den weeën nasmaak van de slechte koffie kwijt te raken. Ik riep den kastelein, legde eenig grof geld op het tafeltje en bestelde de beste likeuren die hij had. De kinderen die voor het huisje van den ouden Tobias speelden kregen ruzie; een liep er hui lend weg. Na met gemengde gevoelens nog een glaasje gedronken te hebben, hoorde ik een schorre oude stem: Tobias, waar zit je?". Het oude vrouwtje kwam het huisje uit ge strompeld en vroeg mij of ik Opa ge zien had, want hij was spoorloos ver dwenen. Weliswaar dacht ik even aan mijn pillen, maar dat kon de oorzaak toch niet zijn. Ik betreurde het dat Tobias juist verdwenen was nu ik weten wilde of de proef gelukt was. Maar de oudste inwoner was weg en bleef weg, zoodat ik onverrichter zake naar mijn kasteel terug moest rijden. Toen ik de oprijlaan in kwam, hoorde ik ongewone geluiden, het leek wel of er kinderen aan het schreeuwen wa ren. Inderdaad bleek dit het geval te zijn. Op het bordes en in de bloemper ken waren dozijnen kinderen aan het ravotten. Als jonge honden rolden ze over elkaar heen, de kleeren die ze aan hadden waren zoo wijd dat ze er voort durend over struikelden. Wat had dit alles te beteekenen ? Ik stapte naar binnen om mijn personeel tot de orde te roepen. Er was niemand. Ik opende het pillendoosje. Het was leeg ! De pepermuntsmaak van de pillen had dus den snoeplust van mijn personeel opgewekt. Gelukkig was ik op alle eventualiteiten voorbereid en daarom in het bezit van neutraliseerende pillen. Ik trad naar buiten en tracteerde de kinderen. Binnen enkele minuten wa ren zij weer geheel de ouden. Dien avond kwam er een inspecteur van politie die mij dringend spreken moest. Hij kwam uit het dorp. Dien dag was er daar niets bijzonders voor gevallen afgezien dan van mijn be zoek. Het was natuurlijk een delicate quaestie, maar er was een vondeling gevonden. En de oude Tobias was op zoek naar de moeder. Hij was ten minste nog niet thuis gekomen. Ik gaf toe dat ik het een vreemd geval vond. Ik voelde mij ietwat gecompromitteerd. Het geheim van mijn pillen wilde ik niet verraden, dus ik ontkende iets van het kind af te weten, waarop de inspecteur hoofdschuddend heenging. Voor dat ik slapen ging nam ik een paar korreltjes van een fijngewreven pil en dacht met weemoed aan den armen Tobias die het kind van de rekeking was geworden. Taalfataliteiten KENT gij uw taal ? De schrijver van het onderstaande stukje blijk baar niet. Hoeveel taalfouten staan er in? Ge kunt dit stukje ook bij wijze van dictee voorlezen en het uw huisgenooten op laten schrijven. Wie het zonder een enkele fout schrijft, is een taaigenie. En wie er, al lezende, alle fouten uithaalt en daarbij geen goed gespelde woorden (die zijn er n.l. ook) voor fout gespelde aanziet is zeer knap. Zij die een stuk of tien fouten over het hoofd zien, hoeven zich niet te laten ontmoedigen; zij zijn niet de eenigen die hun taal niet volkomen onder de knie hebben. De geslachten, mannelijk en vrouwelijk, mogen ver waarloosd worden. IK was uitermate vermoeid na de lange wandeling. Kort geleden pas was ik genezen van een pleures, en het eenigste waar ik naar verlangde was een weinig rust. Ik betrad een restau rant dat ik in de krant geanonceerd had gezien. Inderdaad had ik reden om moe te zijn, eerst was ik naar de Handelsmaatschappij geweest, voorts naar de Stadsschouwburg om plaatsen te bespreken voor Guliver in Lilliput; daarna had ik rondgewaard in de contrijen van het Vondelpark. Het caféaan het Rembrandtsplein leek mij geëigend tot. het smaken van gastronomische en cullinaire geneugten. Nauwelijks was ik binnen of een picolo nam mijn paraplue in ontvangst, en toen ik aan het tafeltje gezeten was kwam er onmiddellijk een kelner op mij afgestevend. Ik bestelde een sneedje brood met ansjovisch en om mijn dorst te lesschen een glas trapistenbier, van dat heerlijk bruisende vocht. De kelner vertrok zijn wenkbrouwen en vertelde dat dit bier tot zijn leedwezen niet getapt werd. Daarom nam ik een flesch Madera. Toen ik mijn honger ietwat gestild had, raadde de kelner mij aan een slaatje te nemen, of een schoteltje spagethi met panvisch. Dat leek mij wel apetijtelijk, ik bestelde ze beiden en op de volmaakste wijze werd het opgediend. Nochthans werd ik ge rriteerd door het geëmaileerde schaal tje, en nadat ik hierover gereclameerd had gaf de kelner mij een uiterst munitieuse uiteenzetting. Langs empyrischen weg was men tot de conclusie gekomen dat metalen schaalen door de inwerking der mayonaise oxydeerden. Na het mij goed te hebben laten smaken savoueerde ik enkele para noten die evenwel naar parafine smaakten. Daarom nam ik alsnog een appelbeignédie echter naar adelijk aligatorvleesch smaakte. Die smaak herrinnerde ik mij teminste nog van mijn verblijf aan de oevers van de Missisippi. Ik vond het een penibele questie, maar toch besloot ik bij den gerant te appelleeren. Wegens de slechte accoustiek konden de luidjes in de naaste omgeving niets verstaan van mijn aanmerkingen; het was ook niet mijn bedoeling den man te treite ren. De gerant scheen vroeger betere dagen gekend te hebben, hij droeg ringen met brillianten. Hij vertelde mij dat hij vroeger sandwichman ge weest was. Toen hij midden in de elende zat, kreeg hij een betrekking als buttler bij een douarière. Zij was milionaire, maar zij was te gierig om er veel personeel op na te houden. Daarom moest hij de gangen en ter rassen dweilen en het eten kooken. Hij kreeg zijn ontslag a bout pourtant toen hij er op betrapt werd dat hij clandestien liqeur dronk. De sloome kelner drentelde met zijn antiphatieke gezicht om ons heen, maar de gerant nog ik schonken aandacht aan hem. Totdat ik genoeg kreeg van de pantomine van dien drommelschen kerel en het etablissement zonder eenige befooing verliet. Toen ik bij den schouw burg kwam, stroomden de menschen tot mijn verbazing huiswaartsch we gens een afgelastte voorstelling. Een ballerina had angina gekregen. Door een vigelante liet ik mij naar huis rijden. Toen ik thuisgekomen de steile trap beklommen had, struikelde ik over de gangloper. De superheterodyne van de buren speelde een wals van Johan Straus en de Hochzeitsmarch van Mendelsohn. Nadat ik moeizaam opgekrabbeld was, stak ik een Havannah sigaar op en ging wat in de encyclopaedie bladeren. Coute qui coute wilde ik iets doen, maar het woordeboek begon mij te vervelen. Daarom ging ik, om mijn buren te verassen, wat op mijn ocarino spelen. De hooge toonen klonken vroolijk en de papagaai tikte met zijn snavel rhytmisch tegen de koperen tralies van zijn opgepoeste kooi die ik inder tijd eens bij een antiquaar gekocht had voor honderdrie gulden, wat nog al duur was niettegenstaande het ding met ingelegd djatihout en cloisonn versierd was. Eigelijk was die kooi veel te mooi voor zoo'n vogel, want zoo'n dier aprecieert het toch niet. Met welbehagen keek ik naar den trotschen vogel die, wars van iedere jaloerschheid, mij knipoogend aankeek met zijn paarsch bevederden kop. Toen werd ik wegens burengerucht opgebeld door den comissaris van politie. PRINSENGRACHT. 837. TEL 37906 BEGRDFENIHEHREMRTIE-TRRNSPORTEH PAG. 18 DE GROENE No. 3301

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl