De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 5 oktober pagina 12

5 oktober 1940 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

'rouwen en vrouwenleven Mag ik op U rekenen? DUS ik mag op u rekenen? Dol graag, dan! Maandagmiddag om twee uur. Bij voorbaat hartelijk dank!" Pats, de telefoon gaat weer op de haak. In een notitieboekje wordt iets gekrabbeld. Maandag a.s. mevrouw A.B.C. voor.... (in te vullen naar verkiezing: om af te spreken over dien bazar; of: om oude menschen ergens een prettigen middag te bezorgen; of: om ergens te helpen soep op te scheppen en uit te deel en; koffie te schenken, enfin, wat ge maar wilt). Edoch, lang vóór het Maandag ge worden is, bestaat er een 90 /0 's kans, dat er alweer een telefoontje is gekomen van mevrouw A.B.C, om te vertellen, dat het haar reusachtig spijt, maar dat ze toch eigenlijk Maandag niet komen kan. Zoo'n verbazend bezet leven, weet u.... Maar misschien later eens!" Of, als het niet telefonisch ging, kwam het afzeggertje toch wel per post: een allerliefst briefje op frambozenkleurig papier. Heft uw linkerhand op, tot vlak voor uw oogen, spreidt uw vingers en telt dan op bedoelde vingers af hoeveel menschen ge in uw onmiddellijke omgeving kent, die, als ze beloofden dat men op hen kon rekenen, die belofte ook inderdaad nakwamen! Wed den dat ge nog niet eens aan uw linkerpink toekomt.."..? Nu zegge men toch vooral niet dat deze beschouwing te pessimistisch is, want er liggen jaren van ervaring aan ten grondslag! Als iederen dag de zon scheen en de wind was bovendien dan nog niet heel schraal; als er geen verjaarsdagen van oma's, tante's, vrien dinnen, nichten en aanverwante zielen bestonden; als er niet op onverwachte oogenblikken hoofd- en kiespijnen optraden; als last not least, die zonde bok voor vele zaken: het dienend per soneel niet zoo nu en dan kinken in een kabel wist te produceeren, dan.... ja, dan konden we er misschien op hopen dat de dozijnen vrouwen, die op een goed moment voor een of ander warm loopen, die, wanneer ze plots voor iets gaan blaken van enthousias me, koeien met gouden hoornen gaan beloven, uit de volte haars gemoeds, in derdaad ook bereid zouden zijn om, als het spreekwoordelijke puntje bij het spreekwoordelijke paaltje kwam, deze beloften gestand te doen! MAAR stel je voor dat je met me vrouw Dinges hebt afgesproken om op zekeren middag samen op jacht te gaan naar goedkoope winkels, om goedkoope materialen in te slaan, die, verwerkt als duur-te-betalen ar tikelen straks op een bazar o.i.d. zullen worden verkocht.. .., en het giet van den regen! J e wilt niet met die oude regenjas gaan en voor de nieuwe winterpaletót met de bonten mouwen is het zonde.. ..! Dan is de telefoon zoo vlak bij en het uitvluchtje om af te zeggen zoo glad en gauw verzonnen! Of je zou ergens heen gaan om ter beschikking gesteld oud linnengoed mee te helpen verknippen en aaneen naaien tot noodzwachtels, tezamen met tien of elf andere nijvere vrouwen en je ontdekt op het laatste oogenblik dat dat nare mensch van Hupstra er óók bij is. . ..! Voelde je 's morgens al niet een lichte verkoudheid kriebelen in je neus-kesl-holte? Beter om de be smetting maar niet verder te brengen! Jantje kan even gaan afzeggen! En dan dat ziekenbezoek, dat je nog altijd schuldig was aan de oude, geduldige mevrouw Zus-en-Zoo! Na tuurlijk zul je het brengen! Persézul je het brengen.. . .! Maar toch liever niet nu, nu je zelf zoo'n beetje gede primeerd bent! Wat kun je tenslotte voor een zieke zijn, als je je gedepri meerd gevoelt? Ze heeft er vél meer aan, als je in een fleurige stemming komt en een bloemetje meebrengt of een van je vermaarde zei f gebakken kokoskoeken.. ..! Waarbij dan diep in je achterhoofd de voldoening-geven de gedachte schuilt, dat je op dit oogenblik dan althans vrij bent om dat gezellige tijdschrift met de onbe nullige verhaaltjes, die allemaal goed eindigen, en de leuke handwerkpatronen te gaan lezen, onder het genot van de verschgezette thee, die Betje net binnenbracht.... Och neen, laat ons eerlijk zijn! Wij zijn geen van allen een haar beter dan onze buurman(vrouw). In onze beste oogenblikken nemen we ons wel voor om te staan in 's levens branding als een kalme en onbewogen rots, waar aan schipbreukelingen van allerlei aard en slag zich vol vertrouwen kun nen vastklampen. Maar als het er op aan komt, valt zooiets volstrekt niet mee en menigmaal blijkt, om bij de schoone beeldspraak te blijven, deze rots niet veel anders dan drijfzand te zijn.... Moet deze beschouwing dan waarlijk in pessimistischen toon eindigen? Neen, dat moet ze niet! Want diep in ons hart leeft toch wel degelijk het al-oude besef van een vrouw, een vrouw, een woord, een woord!" Het moet echter bij zeer velen van erg diep weg opgedolven worden, net als diamanten of erts of andere kostbare dingen, en aan deze mijnwerkersarbeid zijn velen óf nog niet toe, óf ze komen er niet toe uit een zekere gemakzuch tigheid. Is die overwonnen, dan zijn we al stappen verder! Waarmee we slechts zeggen willen: valt haar, die beloofden dat men op haar rekenen kon, maar faalden, niet zoo hél erg hard! We doen het zelf óók wel eens. En de toekomst is immers daar om onszelf te verbeteren! HENRIETTE LABOUREUR Foto : V'. F. R. (Jloog fi/cl voor de bonf/ax! rIE een bontjas bezit, is klaar voor den winter. Wie er twee heeft, mag zich gelukkig prijzen. Wie er drie of meer in de kast heeft hangen, behoeft er niets meer over te lezen. Maar wie nog gén bontjas kocht, tot haar zeggen wij: indien eenigszins mogelijk, doe het nu! Menige typiste, wier salaris haar nimmer een dergelijken aanschaf toestond, ontzegde zich dit jaar een jurkje, of nieuwe schoenen, een stuk of wat hoeden en dure kousen, om een jas van Indisch lam of een andere, niet te dure en toch goede bontsoort te koopen. Menschen die het weten kunnen, Zeggen dat bruin, zwart en beige de kleuren in bont zijn voor dit seizoen. Dat is nu wel geen bijster ontstellend nieuwtje, want het was altijd ongeveer zoo, behalve dan dat grijs wel eens grooten opgang maakte. Wat de gevlekte soort betreft, waarvan onze foto een zeer ongemeen exemplaar te zien geeft, in wit en zwart, met zwarten mof, deze zijn jeugdig en charmant, maar niet aan te raden voor iemand die den heelen winter eiken dag dezelfde jas moet dragen alleen voor de bovenvermelde groep van drie of meer bontjassen ' En neem vooral een lange, tegen de koude knieën. Het model van de foto laat de nieuwe lengte voor meer sportieve bontjassen zien, terwijl de capuchon, de ingehaalde taiüelijn en de wijde mouw ook tot het bont-nieuws voor 1940 behooren. Wandeling in de dessa ER is een klein steenen paadje dat van den boschrand afdaalt naar een dessa.We kijken op hooge bamboe's, die zich sierlijk buigen over de wankele huisjes, waarvan hier en daar het ver weerde grijs en bruin te zien komt. Even rusten we uit en turen door het ravijn en het verre dal, waar het warme, rijke land van Java zich uitstrekt. Een oud wijfje komt het pad afdalen. Gebogen onder een onmatig groote takkenbos, die ze van het bosch naar de kampong draagt, zoekt ze tusschen de steenen haar weg. Haar breede, platte voeten vinden voorzichtig en zeker de juiste plek, de lenige teenen buigen en klem men zich om ieder steunpunt. Maar bij ons staat ze stil en begint van onder haar takkenbos een opgewekt, maar volkomen onverstaanbaar gesprek. Ze zegt ons van alles, de donkere oogen staren verrassend levend onder het vuile grijze haar, vragend op ons. Boven de sarong is het baadje weggeschoven door de slendang, die het hout bij elkaar houdt en een heel oud, rimpelig, vuil en mager lijfje is gedeeltelijk zicht baar. Als we haar, niet-begrijpend, toe lachen, daalt ze hoofdschuddend ver der. Iets later levert het verkeer vier jongetjes op, keurig in zwarte jasjes en oorspronkelijk, witte broek jes. Vlak bij ons gaan ze als ganzen achter elkaar loopen en schuiven ons schichtig voorbij, terwijl vier paar donkere, glanzende oogen bedeesd, haast angstig naar ons worden opge slagen. Ze hebbén blikken doosjes en bamboe kokers bij zich, daardoor en door hun opmerkelijke reinheid weten we, dat ze van school komen. Als ze veilig langs ons zijn, kruipen ze bij elkaar en gniffelen, n kijkt om en lacht met al zijn witte tanden in zijn bruine smoeltje; 't is ook altijd weer even gek, een njonja in een kort broekje. En twee minuten later komen er vier vrouwtjes aan, niet ouder dan 8 jaar, óók van school, óók keurig in hun donkere baadje en sarong. En weer is er dat stille, wonderlijke kijken, als ze langs ons komen, weer een schichtig langsglijden met alleen het geritsel van de sarong. En we kijken ze verteederd na; vier kleine, donkere hoofd jes met 't eigenwijze, ronde knoedeltje opgebonden haar, vier kaarsrechte ruggetjes, en vier hél smalle billetjes, strak in de nauwe sarong. Dan dalen ook wij verder, het paadje wordt een weggetje, zorgvuldig gepla veid met ruw-gehakte steenen en we loopen iets later door de merkwaardig-stille bedrijvigheid van het kampongleven. Vrouwen scharrelen rond op het erfje, naakte, kleine kindertjes pletteren met hun voetjes over 't vastgestampte leem, een enkele man is aan het steenen bikken en verder hoor je alleen't kraaien van een haan, 't schuifelen van een geit in zijn bouw vallig stalletje, en 't plassen van een kalitje langs het weggetje. Niets, ook wij niet, ook de shorts niet, verstoren de rust. Maar als we de kampong door zijn en aan het eind nog even omkijken, ligt achter ons de verbaasde en kritische stilte van een heele bevolking, die ons op het weggetje staat na te kijken. SA j A PAG. 12 DE GROENE No. 3298

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl