De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 5 oktober pagina 16

5 oktober 1940 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

Een verhaal van De Groene DE FARCEN EN ANNIE NEEN, onze schikgodinnen Clotho, Lachesis en Atropos zijn er met de jaren niet op vooruit gegaan. Ze hebben, om zoo te zeggen, geen initiatief meer, ze zorgen niet meer voor een groote verrassing hier en daar, ze borduren er maar op los. Vroeger gaf Atropos goeden raad en sprak op wijzen toon. Thans is het, wat je noemt, louw-loenen met haar; ze heeft trouwens spit in den rug. Waar is de tijd gebleven toen ze nog de anderen tot steun was? Toen ze nog eens zeggen kon: Zus, doe nu eens dit of dat, maak dezen bruinen draad hier vast, breek haar af en begin met deze citroengele, dat staat aardig ! Al eeuwen zwijgt Atropos, zit verdaasd bij haar antiek getouw en doet maar wat. Je moet er mee te doen hebben ! Lachesis en Clotho, vroeger reeds afhankelijk van het brein van de oudste der Farcen, zijn, kort en goed, aan het broddelen geraakt. Als ze flink in de knoop zitten roepen ze Atropos nog wel te hulp. Want in het land der blinden blijft noog immer koning. Hoort nu en ziet wat daar de gevolgen van kunnen zijn ! Lachesis weefde eens een groen-rood motief. Het moest een Amor-motief worden, waar veel liefde bij te pas diende te komen. Ze had een groene pijl in een rood hart geborduurd; een karwei waar ze twintig jaren mee was bezig gebleven. Toen ze aan het veerenuiteinde der schacht gekomen was, legde ze een dubbelen knoop in den wollen draad, en was van plan, door een reeks knoopen eenig reliëf in de rest der pijl te brengen. Echter, de draad knapte af.. .. per ongeluk, maar hij knapte.... O, At, zei ze, ik ben aan het broddelen. Atropos stond op van achter haar houten gevaarte en, terwijl haar gewrichten kraakten, sukkelde ze naar Lachesis. Ze zei: Neem me niet Kwalijk zus, maar dat lijkt wel snert! Waarom snert? Veel te eentonig, rg leelijk dat groen. Je moet die pijl heelemaal uithalen en opnieuw beginnen. En met een andere kleur? Zeker.... o, goden, zus, me rug !. . . . meid, je moet dezelfde kleur nemen, maar dan in het blauw. Hierop ging Atropos zuchtend weer naar haar eigen gedoe en zuchtend knipte ze tienduizenden draden door, daar ze, vanwege het intermezzo in de war was geraakt. En Lachesis die allén maar iets over eenzelfde kleur verstaan had, wierp den uitgehaalden en afge broken draad van zich, nam opnieuw de spoel met de groene wol en begon, het zinnelooze van deze handeling niet ziende, weer het roode hart dat smachtte naar liefde, te doorpriemen met eenzelfde, groene, saaie pijl. Toen ze, opnieuw na twee en twintig jaren, zoover gekomen was dat ze wér met het veeren uiteinde der schacht zou beginnen, zei ze niet eens hèhè, maar vroeg At om raad hoe nu verder de pijl af te werken. En na twee en twintig jaren stond Atropos wér op, en zich over het stramien heen buigende, zei ze: Het is wér snert zus ! ANNIE, toen ze achttien was; zag de toekomst met vertrouwen tegemoet. Ze had heerlijke blonde haren, groote verwonderde, blauwe oogen eneen verrukkelijke n mond waar omheen een spotlustig trekje danste. Haar figuur.... ach, laat ik kort zijn:.... ze was een meisje waar wij, mannen !, mocht het onzen levensweg gekruist hebben, voor zouden hebben blijven staan om het zoolang mogelijk na te staren. Wellicht hadden we nog meer gedaan, hadden we hemel en aarde bewogen ten einde haar woning te ontdekken, maar dan hadden we bloemen gestuurd, bloemen en nog eens bloemen, rozen en anjelieren, maar bloemen zoo rood als de kleur van haar mond en haar hart. Ja, dat zouden wij gedaan hebben en we zouden er heel zeker van geweest zijn, dat het meisje haar wangen tegen de ragdunne kelken der bloemen zou gestreeld hebben en dat er iets van het stuifmeel van ónze rozen aan de mat-rose huid van het meisje Annie zou gebleven zijn. Ze zou de eene ruiker na de andere opgeheven hebben tot haar heerlijk-glimlachenden mond en vóórdat ze onze lippen zou gekust hebben, zou ze de roode bloemen die wij haar stuurden eerst kussen. En wij zouden, als eenmaal haar geurende lichaam in onze armen gerust had, een leven met haar begonnen zijn, gansch verschillend van het leven dat Tom met haar gepresteerd heeft. Torn was een idioot! Toen Tom haar adres gevonden had en haar bloemetjes had laten thuisbezorgen, wachtte hij nog slechts korten tijd voor hij zich met Annie ging verloven. Nog een korten tijd en ze trouwden. Hun huwelijk was niet bepaald slecht, o volstrekt niet, het was slechts vervelend. Het kan zijn dat Tom vroegtijdig een oud heertje werd, het is ook mogelijk dat hij werkelijk geen fantasie bezat; maar als dit laatste waar is, hoe is het dan te verklaren dat hij af en toe wat planten meebracht? In ieder geval was Tom een man, die, had hij eenmaal een begin gemaakt met een of andere ver siering van zijn doodgewone leven, daar onmiddellijk mee door ging, alsmaar mee doorging. En er nooit aan dacht dat z'n vrouwtje een bloedwarm wezentje was dat óók wel eens verlangde naar wat anders. Aangezien een week zeven dagen heeft, had Tom voor iederen avond wat kunnen bedenken, maar Tom was een idioot en bleef halsstarrig doorgaan met biljarten bij Kras, kegelen bij Kras en pandoeren in een voorkamer. Na een jaar bleef Annie zelfs de pandoeravondjes thuis en liet alle hoop op eenige verandering, abso luut varen; ze wachtte voorbeeldig op haar man, die nooit later dan twaalf uur thuiskwam. Ach, en dan brak de nacht aan, en daarna een nieuwe dag en die dag eindigde wel weer in een avond. Annie, die begonnen was haar kleine tanden in de bloemen van Tom te zetten, verwelkte nochtans niet, ze leed, wonder boven wonder, ook niet zoo hél erg; ze hield natuurlijk ook niet meer zoo hél erg veel van Tom, want verveelde zich in haar huwelijk, ononderbroken. Bovendien had ze het finantiëal ook nog goed, zoodat zelfs de spanning van het leven bij den dag ontbrak. Alles goed en wel, dacht Annie wel eens, maar zóó iets ! Dan kocht ze weer onverantwoordelijke bergen kleeren, dure make-ups en bracht bezoeken aan vriendinnen. Toen ze twee en twintig jaar getrouwd waren, werd Tom gepensionneerd. Op een dag, toen hij onwennig door het werkelooze van de voorbijkruipende dagen (bovenal onwennig omdat zijn leven nog niet op werkeloosheid was ingesteld), eindelijk eens meer aandacht aan zijn jonger vrouwtje ging besteden, ontdekte hij iets dat hem evenzeer verteederde als haar lieve oogen het hem een twintig jaar geleden deden. Hij zag iets kwijnends in haar slanke gestalte en een traan in het lieve oog, terwijl ze naar een portretje keek. Het was een kiekje van Bob en Bob was een schoolmakker van Annie uit haar H.B.S. tijd. Bob was zoo onverstandig geweest om in den tijd, toen wij allemaal, en óók hij, verliefd op Annie waren, gén bloemen te sturen. Ja, dat zag Tom. En toen voer een schok door Tom en begon hij zich aan zijn vrouwtje te wijden. Maar juist toen hij prospectussen van automobielen had aangevraagd, stierf Tom en liet Annie een fortuin en de herinnering aan een plichtsgetrouw echtgenoot na. De maanden van den rouw gingen voorbij, en er werden bloemen bezorgd, roode bloemen, rozen en anjelieren. En de vrouw Annie legde haar wangen tegen de dunne bloemkelken en streelde haar wangen met de bloemen, en van het stuifmeel bleef er iets aan de haast onzichtbare haartjes van haar wangen achter. Toen Bob, die meer dan twee en twintig jaren op haar gewacht had, haar geurende lichaam in zijn armen hield, zei hij: Eindelijk, eindelijk. . . En de een zei: We gaan nu trouwen, jij en ik gaan nu trouwen. En de ander antwoordde: Ja, we gaan trouwen. Doch toen ze in Nice getrouwd waren en in Holland terug kwamen van hun huwelijksreis, begon alles cht te worden. Want op een avond, nadat ze een paar dagen in hun splinternieuw huis hadden doorgebracht, en ja. ... splinternieuw gemeubileerde huizen zijn een beetje ongezellig .... maar na een paar dagen dus, zei Bob: Hoor eens Annie, je vind toch goed, hoop ik, dat ik een paar gewoontes uit mijn vrijgezellentijd onderhoud ? Annie vroeg angstig: Gewoontes? Ja liefste .... ik had de gewoonte om 's Maan dags te biljarten bij Kras en 's Woensdags te kegelen bij Kras en.... En soms te pandoeren is het niet? Juist ! ! ! Hoe weet je dat? Ik raad het maar, jongen.... Nu, ga je gang ! Ach ja, zei Bob die óók een idioot was, ik heb het je nog niet gezegd, maar wat heb ik dikwijls op Tom gevloekt als ik hem bij Kras ontmoette.... ATROPOS, zich over het stramien van Lachesis heenbuigende, zei: Het is weer snert zus ! Waarom snert ? Je hadt wél dezelfde kleur, maar in 't blauw moeten nemen. Hoe lang werk je nu al aan dat arme hart ? Vier en veertig jaren. Begin, zei Atropos, met een anderen draad een ander hart te weven. Dit hier breek ik af M .... En met bevende gebaartjes hief ze het roode hart uit het weefsel op en met de brokken tanden uit haar ouden mond, beet ze een keer hél vinnig, nijdig van haast en woede om het verlies van bijna een halve eeuw, den rooden draad, waar het hart van gemaakt was, doormidden. De roode spoel wierp ze Lachesis voor de voeten. Bob was werkelijk ontroostbaar. WALTER BRANDLIGT PAG. 16 DE GROENE No. 3302

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl