De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 12 oktober pagina 12

12 oktober 1940 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

Vrouwen Edelsteenen en sieraden HOE reeds onzen verren voorouders de schoonheid van kleurige steen soorten en sieraden aan het hart lag, blijkt o.a. uit het woord juweel", dat, evenals zijn varianten in verschillende andere talen, de ongeveer gelijklui dende vertaling is van het Italiaansche gioiello", dat op zijn beurt van gioia" vreugde is afgeleid. En toen de menschheid eenmaal verrukt was van juweelen werd de beteekenis van het woord in figuurlijken zin uit gebreid, om de waardeering voor een bepaalde persoon of voor de bijzondere eigenschappen van een bewonderd ob ject uit te drukken. Sieraden zijn zoo oud als de mensch heid zelve en de eerste uiting van een primitieve zucht, zich op een of andere wijze te onderscheiden. De holenmensch, die in milde streken geen kleeren behoefde, tooide zich met aller lei volgens zijn begrip fraaie, begeer lijke en niet gemakkelijk te verkrijgen voorwerpen, met tijdens de jacht buit gemaakte schedelfragmenten, met tan den van mammoet of rendier, met klauwen van holenberen en met ket tingen, bestaande uit doorboorde en aaneengeregen slakkenhuizen en schel pen. Hij trachtte op die manier andere holenmenschen zijn natuurlijke vijanden te imponeeren, hun zoo mogelijk schrik aan te jagen en zoo kwam hij er waarschijnlijk al spoedig toe, zijn fantastisch sieraad als bond genoot en op den duur als talisman te beschouwen. Dat ook de vrouw uit den voorhistorischen tijd gezien sommige palaeontologische vondsten belang stelling voor sieraden aan den dag legde, kwam, naar men gevoeglijk kan aannemen, niet alleen voort uit haar behaagzucht, maar ook uit haar be wondering voor al wat kleur had en glom. Ofschoon beiden met hun vrij daverenden opschik iets geheel anders beoogden de man: afstooten, de vrouw: aantrekken waren zij in zooverre toch n van zin, dat zij door middel van hun tooi zooveel mogelijk opzien wilden verwekken. De meeste van die voorhistorische sieraden zullen ook wel geluid hebben gegeven. De voorliefde voor rinkelende en kleppe rende bijoux, die hedentendage nog bij sommige Afrikaansche en Aziatische volken wordt waargenomen, is overi gens een verschijnsel van alle tijden. Aan den kroningsmantel van Otto III, Roomsch Keizer van Duitschland, om streeks het jaar 1000, waren 355 gou den bellen, in den vorm van granaat appels, gehecht, en in de tweede helft van de i8de eeuw tooiden frivole Rococo-heeren om zich te troosten over het sombere feit, dat de mode hun weinig gelegenheid liet om juweelen te dragen zich met dubbele horloge kettingen, eindigende in chatelaines, waaraan allerlei zilveren en gouden met edelsteenen bezette snuisterijen bungelden. Wie, aldus aangedaan, een salon betrad, gaf een lieflijk rinkelend geluid van zich, en degeen, die deze kunst niet zeer wel verstond, kon er, bij deskundigen, les in krijgen. Kroon van den gotischen Koning, Recesvinthus Archief fnto Naarmate de historische garderobe zich uitbreidde, kreeg men steeds meer gelegenheid tot het dragen van bijoux. Men bepaalde zich niet meer tot hals kettingen en armbanden, maar ook de kleeren werden voorzien van ges pen, gordels en spelden, waarin allerlei gesteente was verwerkt. Men bracht de frequentie der steenen in verband met kosmische ver schijnselen, met de beweging der pla neten, den stand der sterren, de wis seling der jaargetijden, een overtui ging, die ook nu nog door velen wordt gedeeld, met dien verstande, dat zij den steen, die in astrologischen zin bij hun geboortedatum behoort, als hun specialen talisman beschouwen. In de Middeleeuwen gold de robijn als bij uitstek bevorderlijk voor de gemoeds rust, de saphier als een voorbode van hemelsche zaligheid, de smaragd zou welvaart brengen, de calcedoon kracht en gezondheid. Andere steenen be schermden den drager, naar het heette, tegen dronkenschap, oogziekten, brand gevaar, overstroomingen en aardbe vingen. Om op alles voorbereid te zijn, droeg men dus zooveel mogelijk vari teiten, tegelijk, en men voorzag ze van allerlei magische teekens, hoe geheim zinniger, hoe beter. Met de bevestiging en uitbreiding van het Christendom trad een versobe ring van nagenoeg alle levensvormen in. De kleeding werd aanmerkelijk minder pathetisch en men beperkte zich, ten aanzien van sieraden, tot eenvoudige, doelmatige, metalen gor dels en gespen. Althans in Midden- en West-Europa. In het Oosten met name in het Byzantijnsche Rijk stonden de gewaden van vorsten en aanzienlijke personen star van de juweelen. Toen op den duur vrij regel matige handels- en scheepvaartbetrekkingen tusschen verscheidene Europeesche landen en den Levant ont stonden, werd ook de weelde van het Oosten in vele Westersche gebieden aanvaard, en in de late Middeleeuwen en den Renaissancetijd nam de vraag naar deze fonkelende materie zulke verbijsterende vormen aan, dat om streeks het midden van de I4de eeuw, in Parijs kort nadat zich daar een steenslijpersgilde had gevormd strenge maatregelen moesten worden genomen tegen het in den handel bren gen van valsche juweelen. Toen in de I5de en tóde eeuw vooral na de ontdekking van Amerika steeds grootere hoeveelheden edel en halfedelsteenen werden aangevoerd, waren vorsten en edelen soms in letter lijken zin, van top tot teen van den hoed tot en met de schoenen met bijoux getooid, en de breed gerande, met paarlen, saphieren en robijnen be zette gouden hoed van Karel den Stoute moet een formeel folterwerktuig zijn geweest. Kronen, sjerpen en gordels waren veelal met zinspreuken e. d. ver sierd, waarvan de letters geheel uit parelen en edelgesteente bestonden. Een fel tegenstander van dezen luister verklaarde in een zijner schotschriften, dat wie zulke gordels droeg, door helsche leeuwen en draken zou worden verslonden. Hetgeen echter niemand ervan weerhield, die helsche elementen verder te tarten. Aangezien de klee ding steeds gecompliceerder van makelij werd, kwam er hoe langer hoe meer plaats voor sieraden. Voorts werden bruidsgewaden en andere staatsiekleedij veelal geheel met edelsteenen ofwel met gouden rozen of kleine dierfiguurtjes bezet. In de nalatenschap van Philippine Welser, gemalin van Aartshertog Ferdinand van Tirol, be vonden zich destijds behalve 2000 gouden rozen, met saphieren, robijnen, parels en kleurig email versierd, 141 schildpadden, met turkooizen bezet, 20 gouden kikvorschen en 136 dito hagedissen, benevens 956 granaten knoopen. Nadat een Belg Lodewijk van Berkem in de tweede helft van de 15de eeuw het diamantslij pen door middel van diamantpoeder en roteerende schijven had uitgevonden, nam de belangstelling voor fraai be werkte steenen voortdurend toe, en toen een Florentijnsch edelsmid Matteo del Nessaro in 1526 de eerste, uiteraard nog zeer primitieve diamantmolen te Parijs installeerde, be duidde dit het begin van een belang wekkende industrie, waardoor, eeuwen later, ook ons land bijzondere ver maardheid zou verkrijgen. Het was omstreeks dien tijd, dat beroemde kun stenaars, als Dürer en Holbein, Michelangelo, DaVinci en Benvenuto Cellini, zich metterdaad voor bijoux begonnen te interesseerenen juweelen voor hun vorsten ontwierpen. In oude kronie ken wordt de juweelenschat van de grooten der aarde veelal uitvoerig en met pathos beschreven. Zoo verklaar den ooggetuigen, dat de Fransche ko ningen Frans I en Lodewijk XIV ge bukt gingen onder den last hunner bijoux, ter waarde van ettelijke millioenen franken. Vooral laatstgenoemde was bijzonder op juweelentooi gesteld. Zoo liet hij eens een vest maken, voor zien van 48 knoopen en 96 knoops gaten, waarin 816 gekleurde steenen en 1824 diamanten waren verwerkt. Het kostte 360.000 franken. Het jaar daarop schafte de Zonnekoning zich een staatsierok aan, met slechts" 21 knoopen, elk bestaande uit n grooten brillant; dit kleedingstuk was nog een slordige 20.000 franken duur der. De koning was overigens reeds sedert zijn prilste jeugd aan zulke luisterrijke kleeren gewend; als 5-jarige knaap had hij reeds een vest j e met 36 robijnen. Van Gabrielle d'Estrées, de schoone vriendin van Frankrijk's ko ning Hendrik IV, wordt verhaald, dat zij bij feestelijke gelegenheden gewoon lijk galagewaden droeg, van zwarte atlaszijde, besprenkeld met parels en edelsteenen, zoo star en zwaar, dat de overigens zoo gracieuze verschijning zich nauwelijks staande kon houden, en de Maarschalk van Bassompierre verscheen bij het doopfeest van een der Dauphins, in een costuum van goudstof, bestikt met parelen, tot een gewicht van 50 pond. Het was eertijds veelal gebruike lijk, dat bruiden van vorstelijken of adellijken bloede een vermogen aan juweelen mee ten huwelijk brachten; indien noodig, werden de sieraden later te gelde gemaakt, en het gebeurde niet zelden, dat een oorlogszuchtig vorst, om zijn krijgsverrichtingen te finan cieren, alle bijoux van zijn vrouw, dochters, zusters, nichten en tantes beleende. Doch niet alleen de aristocratie, ook de welvarende burgerij droeg machtig veel sieraden, kettingen, PT^ijanden en vooral veel ringen, soms drie aan eiken vinger. Wie zijn ringen-weelde anders niet op kon, reeg de sieraden aan een ketting, dien hij om zijn hoed wond. In de iyde eeuw bereikte de juweliers kunst, die reeds gedurende de Renais sance tot grooten bloei was gekomen, een nieuw hoogtepunt, hetgeen o.a. u»; de werken der groote portretschilders blijkt. Men liet zich gaarne, beladen met alle beschikbare juweelen, uit beelden, en wie slechts weinig sieraden bezat, kon dank zij de fantasie van den schilder en doorgaans tegen een vergoeding van enkele schellingen kleinoodiën in elke gewenschte hoe veelheid aan zijn of haar conterfeitsel doen toevoegen. Toen in de i8de eeuw de haardrach ten steeds buitensporiger werden, ver sierde men de coiffure graag met parelsnoeren, juweelen vlinders, vogels en visschen. Voor het overige liet de inge wikkelde structuur der Rococo-costuums betrekkelijk weinig gelegenheid tot het ventileeren van bijoux. Dit geldt in het bijzonder voor de heeren mode, die zich, wat sieraden aangaat bepaalde tot de tevoren genoemde dubPAG. \i DE GROENE NO. 3302

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl