De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 12 oktober pagina 15

12 oktober 1940 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

Uit de geschiedenis der bloedtrati' HET vraagstuk van de bloedtrans fusie is in de dagen voor en tij dens den oorlog weer eens in het cen trum van de belangstelling gerukt, zoodat het wel aardig is zich eens te verdiepen in de voorgeschiedenis van dit belangrijke hoofdstuk uit de ge schiedenis der geneeskunde. Met de verschillende voorstellingen, die men zich in den loop der tijden om trent sommige levensverrichtingen van den mensch vormde, wisselde ook de indicatie tot bloedoverbrenging. Daar men herhaaldelijk had kunnen waar nemen hoe bij een zwaargewonde tege lijk met het wegstroomende bloed het leven uit het lichaam wegvloeide ver bond men in gedachte aan dit bloed het essentieele levensprincipe, de eigen lijke levenskracht en voor de hand lig gend was dus de veronderstelling, dat het leven niet zou zijn opgehouden ware het verloren gegane bloed vervangen door ander. De bloedtransfusie stamt reeds uit de grijze oudheid. Ovidius verhaalt hoe Medea deze geheimzinnige kunst van Egyptische priesteressen zou hebben geleerd en den ouden Aeon een verjongingskuur zou hebben doen onder gaan door zijn bloed uit de halsaderen te laten wegstroomen en te vervangen door jong bloed. Het spreekt eigenlijk vanzelf, dat om tot de uitvoering van een bloed transfusie over te gaan, het inzicht aanwezig moet zijn omtrent het aan wezig zijn eener bloedcirculatie, doch juist dit inzicht ontbrak langen tijd; men nam aan, dat het bloed in het hart werd gemaakt en vandaar via de aderen naar alle deelen van het lichaam werd getransporteerd alwaar het dan verteerd werd, dus nooit naar het hart terugstroomde. De Alexandrijnsche school (300 jaar voor Christus) leerde dat alleen de aderen bloed bevatten, welk bloed uit het hart kwam; de slagaderen daar entegen vervoerden lucht afkomstig uit de longen. Deze leer heeft zich 500 jaar lang kunnen handhaven, totdat Galenus 150 jaar na Christus aan toonde, dat ook in de slagaderen bloed aanwezig was. Gedurende 15 eeuwen, waarin de geneeskunde elk proefonder vindelijk onderzoek als overbodig ver smaadde werd deze leer gehuldigd. Eerst ten tijde der Renaissance trachtte men zich ook op dit gebied van oude dogma's los te maken en ging men de natuur aan de natuur zelve bestudeeren. Wij zien hoe de ontleedkunde een voortreffelijke vertegenwoordiger krijgt in den Hollander Andre Vesalius, die ontdekte dat het hart door een schei dingswand in twee helften is verdeeld, welke geen communicatie met elkaar hebben. Ter zelfder tijd ontdekte de Franschman Servet wat wij thans de longcirculatie noemen, namelijk dat het bloed, dat naar de longen stroomt tot een heel ander systeem behoort dan het bloed dat de rest van het lichaam verzorgt. Ten gevolge van deze ver lichte ideeën eindigde overigens Servet zijn leven als ketter op den brandstapel. Afzijdig van deze geestelijke stormen in het overige Europa, stond Engeland dank zij zijn isolement. Te dien tijde leefde daar William Harvey, professor in de anatomie en chirurgie, te Londen, lijfarts van Jacobus I en Karel I. Na zeventienjarige studie van de anatomie der menschelijke bloedvaten, conclu deerde Harvey op onweerlegbare wijze, dat het bloed in het lichaam moest circuleeren, welke conclusie hij in 1628 publiceerde. Hoe logisch zijn denk beelden ook waren, zij werden niet zonder slag of stoot aangenomen, kostten hem een groot gedeelte van zijn practijk en bezorgden hem met een Engelsche woordspelling den naam van circulator (kwakzalver). Bewezen wer den zijn theorieën eerst later toen men het bloed had zien rondstroomen, het geen in 1661 gelukte aan Malpighi te Pisa en korten tijd later aan Van Leeuwenhoek te Delft. Niet iedereen twijfelde echter aan Hervey's theorieën, daartoe behoorden o. a. de leden van het invisible Col lege", weliswaar was men in Engeland iets vrijer in het uiten van nieuwe denk beelden dan in het overige Europa, doch ook hier kon men er gevoegelijk door aan de galg komen, zoodat zich enkele verlichte geesten vereenigden tot een gezelschap dat in diep geheim bij elkaar kwam en waartoe o.a. Isaac Newton, Robert Boyle enRobertHook behoord hebben. Ten tijde van Karel II is uit dit Invisible College gegroeid de ook thans nog wereldberoemde Royal Society. Over vreemde dingen werd in het invisible College gediscussieerd. Zoo wierp een der leden, Potter, in 1638 de vraag op of, wanneer die Harvey eens gelijk mocht hebben, het niet mogelijk zou zijn het bloed van een dier te vervangen door dat van een ander en zoo ja of het eene dier dan eigen schappen van het ander zou verkrijgen en of de ziel tegelijk met het bloed zou overgaan. 30 Jaar later is dit experi ment door den Engelschman Lower verricht, die in 1665 de transfusie toe paste van den eenen hond op den ande ren. Zooals Lower meedeelt: Bij een hond werd zooveel bloed afgetapt dat hij krampen kreeg ten teeken dat de verstikkingsdood naderde; op dit oogenblik werd van een ander dier weer net zooveel bloed ingespoten. Direct na deze ingreep sprong de hond tegen zijn meester op alsof er niets gebeurd was". Een jaar later werd deze methode op een mensch toegepast, namelijk bij een student in de theologie, waarbij de zonderlinge diagnose gesteld was dat ,,his brain was him alittle too warm". Eerst werd hem een hoeveelheid bloed afgetapt en deze hoeveelheid vervan gen door schapenbloed; de historie vermeldt niet of hierdoor zijn hersens voldoende werden afgekoeld. Deze proefneming was niet de eerste bloed transfusie bij den mensch, want drie maanden te voren was zij verricht door Denis te Parijs. Er bestond in dien tijd een medische ingreep, die succes bij alle mogelijke kwalen had: de aderlating, die dikwijls bij een patiënt herhaaldelijk werd toe gepast. Zoo was er dan in Parijs een jongen, bij wien met korte tusschenpoozen twintigmaal deze ingreep was verricht, zoodat de jongen in plaats van beter te worden aan den rand van het graf was gebracht. Denis kwam op het niet ongeslaagde denkbeeld den slechten toestand van den jongeman toe te schrijven aan de herhaalde ader latingen en onder den indruk van de experimenten van Lower op honden besloot Denis om als eerste op een mensch de bloedtransfusie toe te pas sen. Bij dezen jongen werd 9 ons scha penbloed ingespoten, met het gevolg dat 4 uur na de bewerking de jongen opstond en vroolijk opstond en rond liep. Wie nu meent, dat met dit succes een groote toekomst voor deze methode zou zijn aangevangen, blijkt weinig inzicht te hebben in de wijze waarop wetenschappelijke successen ontstaan en wetenschappelijke nieuwigheden plegen ontvangen te worden. Denis trof het namelijk niet, dat zijn tijd genoot Guy Patin, een zeer invloedrijk man in de Parijsche faculteit, nu juist een enthousiast voorstander van de aderlatingen was, volgens hem was het heelemaal niet erg om dertig ader latingen bij denzelfden persoon te ver richten en zelfs zuigelingen kwamen voor deze therapie in aanmerking. Waar nu Denis niet eens" medicus was, doch maar" hoogleeraar in de philosophie en mathesis en dus" geen verstand kon hebben van medische vraagstukken en waar de transfusie in zekeren zin het tegenovergestelde van de aderlating genoemd kon wor den, moest, indien de aderlating zoo buitengewoon weldadig was, de trans fusie wel uiterst nadeelig zijn. Er ont wikkelde zich dan ook onder aanvoe ring van Patin een heftige oppositie tegen de transfusie, totdat de bom barstte in den vorm van het beroemde geval Mauroy. Mauroy was een mijnheer die al 7 jaar krankzinnig was. Af en toe had hij kortdurende vlagen van helderheid en in een dezer perioden had hij een jonge vrouw gehuwd. Daar deze periode maar kort duurde was de jonge bruid al heel spoedig gedesillusionneerd. Het is dan ook begrijpelijk, dat zij, toen Denis openlijk werd uitgedaagd de resultaten van zijn methode in het openbaar te demonstreeren welwil lend haar man ter beschikking stelde", misschien in de hoop zich weer een normalen echtgenoot te kunnen ver werven, doch in elk geval zich dit groote offer getroostend tot heil der wetenschap en tot glorie van Frankrijk. En zoo werd dan op 19 December 1667 in bijzijn van een groot aantal artsen en professoren tot bloedtransfusie over gegaan, met het resultaat dat het slacht offer prompt overleed. Bij het daarop volgend gerechtelijk onderzoek bleek weliswaar, dat het aandeel der jeug dige echtgenoote in het experiment grooter was dan men had kunnen ver onderstellen, daar zij aan de theorieën van Patin een handje had medegeholpen door haar man een dosis arsenicum toe te dienen, doch zelfs deze ont dekking heeft niet kunnen verhinderen, dat de bloedtransfusie als directe doods oorzaak werd aangemerkt en dat van staatswege de transfusie als levens gevaarlijk verboden werd. Daarmede was in Frankrijk althans het vraagstuk voorloopig van de baan. De geschiedenis der geneeskunde kent tallooze voorbeelden als het boven staande, waar een toevallige omstan digheid bij een fundamenteel experi ment den vooruitgang der wetenschap hetzij eeuwen heeft tegengehouden, hetzij sprongsgewijze voorwaarts heeft gebracht. Eerst in 1824 werd het vraagstuk der transfusie opnieuw ter hand ge nomen en wel in Engeland door den verloskundige Blundell. Hij is de eerste geweest die de transfusie van mensch op mensch toepaste. Naast mislukkin gen en gevallen met doodelijken afloop, waren zijn uitkomsten gemiddeld zoo gunstig, dat opnieuw de aandacht van Europa op het vraagstuk gevestigd werd en men allerwege deze proeven herhaalde. De zeventiende eeuw had plaats gemaakt voor de negentiende en een uitspraak van de Parijsche Faculteit kon thans niet meer verhin deren, dat de experimenten overal op groote schaal ter hand werden geno men. Een enthousiast voorstander was de Duitsche chirurg Dieffenbach. In den Fransch-Duitschen oorlog bleek de groote moeilijkheid om op de slag velden te komen aan menschenbloed, daarom werd door Eckert zelfs de raad gegeven, dat de soldaten een schaap met blootgelegde slagaderen op de ransels moesten medevoeren om onmiddellijk het levensreddend vocht bij de hand te hebben. Een raad die meer goed bedoeld dan practisch was. De resultaten met de bloedtransfusie waren in het algemeen zoo weinig bemoedigend, dat in 1883 de groote Duitscher Von Bergmann, een chirurg die 4 oorlogen achter den rug had, op het internationale Chirurgencongres de grafrede bij het transfusievraagstuk hield. De autoriteit van Von Bergmann was zoo groot, dat de belangstelling voor het transfusievraagstuk weer voor eenige tier dween. Tot het jaar Landsteiner is . proeven op mens een ontdekking menteele beteeker, geheele transfusieu ..as, dat bloed van een bepaalde diersoort voor een andere diersoort niet onge vaarlijk is. Tot 1900 had men evenwel aangenomen, dat het bloed van een diersoort voor elk exemplaar van de zelfde diersoort ongevaarlijk zou zijn en dat dus ook bloed van den eenen mensch gelijksoortig zou zijn aan dat van den anderen mensch. Landsteiner nu ontdekte dat bloed van den eenen mensch dikwijls, maar niet altijd, giftig is voor een ander mensch. Bijvoorbeeld het bloed van een persoon P is giftig voor Q maar niet-giftig voor R, terwijl het bloed van Q weer niet giftig was voor R maar wel voor S en S geheel ongevaarlijk bleek voor P, Q en R. Door proefnemingen van Landsteiner op enorme schaal bleken nu alle menschen ter wereld, wat de giftigheid van hun bloed ten opzichte van elkaar be treft, in vier groepen te verdeelen te zijn. De giftigheid uit zich hierin dat bloed van den eenen persoon of liever de roode bloedlichaampjes van den eenen persoon door de bloedvloeistof (het serum) van den anderen worden samengeklonterd of met een aan de bacterio logie ontleende term: geagglutineerd. Wanneer een serum in staat is be paalde bloedlichaampjes te agglutineeren moet in het serum een zekere stof zijn opgelost die deze werking veroor zaakt. Laten wij deze stof a noemen. Nu is deze stof a slechts in staat de roode bloedlichaampjes te doen samenklonteren wanneer zich in de bloed lichaampjes een andere substantie be vindt waarmede de stof a in reactie kan treden. Wij illustreeren dit met een beeld van Paul Ehrlich afkomstig: om een gesloten deur te openen moeten wij een sleutel hebben d. i. de stof a; deze sleutel alleen is echter niet vol doende, de deur moet een slot bevat ten waarin deze sleutel past, d. w. z., de roode bloedlichaampjes moeten een stof A bevatten (het slot) waarop stof a past. Aan Landsteiner is nu gebleken, dat onder alle menschen slechts twee sleutels voorkomen: a en b, met de daarbij passende sloten A en B, zoodat op grond hiervan alle menschen zijn te verdeelen in vier groepen, te weten: Stof in het Stof in de Bloedgroep serum bloedlich. a B III b A II ab O I O AB IV Wanneer in een bepaald serum de stof a aanwezig is, dan bevatten de roode bloedlichaampies noodzakelij kerwijze B, want wanneer zij A be vatten zou direct agglutinatie ont staan en het leven onmogelijk worden, omgekeerd kan de stof b slechts te zamen met A bij een persoon voor komen. Passen wij dit toe op het pro bleem van de bloedtransfusie, dan is het duidelijk, dat een stof B niet inge spoten mag worden bij iemand die b of ab in het serum heeft en zoo kan men alle mogelijkheden uit de tabel afleiden. Groep I is de zoogenaamde universal donor" zijn bloed kan bij iedereen worden ingespoten, daar zijn roode bloedlichaampjes A noch B be vatten en dus niet geagglutineerd kun nen worden, dat zijn serum ab bevat is niet erg, daar deze agglutinen ab slechts in bepaalde concentratie werk zaam zijn en in het geval van bloed transfusie de verdunning zoo groot is dat geen agglutinatie meer kan plaats vinden. Door de ontdekking van de bloedgroepen zijn de voornaamste ge varen der bloedtransfusie weggevaagd. PAG. 15 DE GROENE No. 3303

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl