De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 12 oktober pagina 16

12 oktober 1940 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

DE BOTSING hij weer laat! Vlug ging hij den hoek net een bons vloog hij met zijn hoofd .egen op. Een hoofd. Blond haar, is algemeen gebruik sterretjes te 1 hoofd stoot. Rob zag er twee, dat van het meisje. Wat een oogen ! excuseeren, zei Pardon" en wilde aen, maar het gebaar naar zijn hoofd ..... .?us want zijn hoed lag op den grond. Wat een oogen ! Zulke oogen had hij nog nooit gezien; het meisje glimlachte een beetje pijnlijk, een beetje guitig. Toen Rob zijn hoed opgeraapt had was ze meteen al doorgeloopen; hij bleef haar staan na kijken, hoewel zij er van achteren niet zoo bijzonder uitzag. Nauwkeurig sloeg hij haar gade, ze droeg een blauwe regenjas van geribd fluweel, haar haar was lichtblond, maar ook weer niet zoo erg blond. Ontegenzeggelijk had ze mooie beenen. Hij liep haar een eindje na. Zou hij haar aanspreken? Neen, dat was toch te gek, zooiets kon je toch niet doen. Om een volgenden hoek verdween ze. Hoe laat was het? Drommels, hij moest voortmaken, anders zouden ze weer denken dat hij zich verslapen had. Maar Rob had zich allesbehalve verslapen, inte gendeel, er was iets in hem wakker geworden. Wat een oogen waren dat geweest ! Annie had niet zulke stralende oogen, maar van die goede hondenoogen die hem zoo bewonderend aankeken. Vroeger had hij zich altijd erg aangetrokken gevoeld tot die be wondering die uit haar oogen straalde, maar die bewondering hield maar niet op. Annie bewonderde hem in alles. Als hij haar iets uit een van zijn lieveHngsboeken voorlas, keek ze hem aan of hij zelf de schrijver was. Als hij een sigaret opstak zag ze hem aan alsof hij een beroemde filmheld was. Als hij iets vergeten had noemde ze hem een verstrooide professor en lachte er om, als hij een schilderijtje aan den muur ophing vond ze dat geniaal. Annie was een goeie meid met goeie trouwe hondenoogen. Maar eigenlijk was ze ook zoo stom als een hond, als een goeie hond dan natuurlijk. Hij ging nou al bijna een jaar met haar, dat was een heele tijd. Den laatsten tijd had ze het er aldoor over dat ze zich moesten verloven. Rob had geen reden dit niet te doen, maar eigenlijk ook geen reden het wel te doen. Het zou immers toch nog minstens twee jaar duren voor hij genoeg verdienen zou om op te trouwen, hij hoefde zich niet te haasten. Bij de tramhalte bleef hij staan, hij nam een korte rit, dan zou hij misschien nog op tijd op kantoor zijn. Hij ging in den slingerenden bijwagen zitten, leunde tegen het raampje en keek naar de meisjes die voorbijkwamen. Net of hij verwachtte dat hij het meisje van daarstraks weer zien zou. Voortdu rend zag hij die oogen voor zich, ze waren tusschen blauw en grijs in en hadden lange wimpers om de felheid wat te temperen. Die oogen waren uitdagend, zelfbewust, flink, oolijk, heerlijk, goddelijk, Rob kon er geen woord voor vinden en dat hoefde ook niet. Meneer?" zei de conducteur en Rob schrok van zichzelf die hij vergeten was, gaf den man een dubbeltje en sprong nog net op tijd uit de tram. Op kantoor was het net zoo als op andere dagen, maar zoo mogelijk nu nog saaier. Even machinaal als de anderen deed hij zijn werk en dacht aan de oogen waar hij zoo dichtbij was geweest, aan die wimpers die de zijne misschien wel hadden aange raakt. Jammer dat hij die botsing niet van te voren geweten had, dan had hij er veel meer van kunnen genieten. Wat een onzin dat hij pardon gezegd had, en zij liep nog wel links. 's Avonds ging hij met Annie uit. Ze gingen weer eens naar de bioscoop, twee uurtjes om uit te rusten, om niet te hoeven praten en aan niets te denken. Rob dacht aan niets, afgezien dan van zijn uiterst oppervlakkige kennismaking van dien ochtend. Met Annie zat hij in het cafétje. Annie had bruine oogen, Annie kreeg zijn koekje. Honden eten ook koekjes. Toch was ze lief. In zijn gedachten viel Rob over dit woordje toch", en hij begon zich te ergeren. Toen Rob een tweede kopje koffie wilde bestellen zei zij: Toe Rob, laten we nou zuinig zijn, des te eerder kunnen we trouwen. Neem jij er dan maar een, ik hoef er geen meer." Rob zat zich van ergernis op te vreten. Wie had er van trouwen ge sproken? Ja, gisteren nog had hij dat zelf gedaan, zooals zoo vaak. Je moet toch ergens over praten. Hij bestelde nog n kopje koffie en gaf haar het koekje en dan maar een slokje. Daarna bracht hij haar naar huis en zoende haar achter de deur zooals altijd. Even machinaal als zijn werk op kantoor, dacht hij. Ja, Annie was doodgoed, en dat maakte hem zoo geïriteerd. En toen Rob naar bed ging stond het voor hem vast dat Annie een schaap was. Den volgenden ochtend ging Rob iets vroeger van huis en bleef bij den hoek staan wachten. Het meisje kwam niet langs. Weer ging hij met de tram naar kantoor, en weer ging hij met Annie uit. Annie had een cadeautje voor hem gekocht. Een roode das. Rob deed vriendelijk. Dat is lief van je. Maar waarom. Ik ben toch niet jarig?" Ik geef het je zoomaar, je hebt die das trouwens noodig. Vind je hem mooi?" Natuurlijk vond Rob hem mooi en hij gaf Annie een zoen. Maar verdorie nog an toe, waarom moest zij hem zoomaar een cadeautje geven ? Hij gaf haar toch ook niet zoomaar cadeau tjes. Hij wilde heelemaal geen das hebben. Annie was een goeie hond, een stom schaap. Ze liepen een paar straatjes om, gingen op een bank zitten en stonden al gauw weer op. Het is te koud", zei Rob en Annie gaf hem, zooals altijd gelijk, al begreep ze niet dat Rob er nog iets anders mee bedoelde. Achter de deur zoenden ze weer en zei hij tegen haar dat hij den volgenden avond verhinderd was omdat hij naar de vergadering van den bond van kantoor personeel moest. Hij zei maar wat en Annie vond het jammer en goed. Thuisgekomen legde Rob de das in een hoekje van de kast en keek er niet verder naar om. DE avond van de vergadering was een rustelooze. Rob wist niet wat hij wilde, slenterde in de buurt van den bewusten straathoek alsof hij ver wachtte dat hij voor een tweeden keer tegen het meisjes op zou botsen, en ging tenslotte naar een caféteria waar hij zich ging vervelen achter een glaasje voorburg. Tegenover hem zat een jongeman met zijn meisje. Niet dat dat meisje er zoo bijzonder aardig uitzag, maar hij was jaloersch op dien kerel. Als hij gewild had, had Annie nu naast hem gezeten; hij had niet gewild en was jaloersch omdat die twee zoo prettig glimlachen konden. Annie zat nou natuurlijk thuis en breide een pullover voor hem, de goeiert. Hij voelde zich zoo eenzaam als hij ma«i-« kon. De twee aan den overkant hielden elkaar bij de hand vast, en hij had alleen maar een sigaret. Juist toen hij bij de cassa stond om te betalen kwam Toon binnen. Ha die Rob ! Blij dat ik je weer eens zie. Ben je alleen?" Rob ging weer zitten en moest uitleg geven waarom hij alleen was: Och, we hebben een beetje herrie gehad, om ni\s. Maar ze is zoo ongedurig den laatsten tijd. Het kind werkt gewoon op m'n zenuwen, ze zeurt me over alles aan m'n kop." Vol deelneming luisterde Toon. En ik dacht nog wel dat het zoo goed ging tusschen jullie; jullie zouden je toch verloven binnenkort?" Weet ik veel. Weet je, eerlijk gezegd, ze kan me geen lor meer schelen. Ik maak het af ! Ja, een jonge klare." Hoe heb ik het nou met je?" zei Toon die een en al verbazing was. Och ja, Annie is heel aardig hoor, maar als je met een meisje wil trouwen ga je toch hoogere eischen stellen". Wat voor eischen dan? Ik begrijp je niet." Ik weet het niet, maar dat is mijn zaak." Samen zaten de twee vrienden nog wat te drinken en te praten over andere onderwerpen. Zeg Rob, heb je zin om Zaterdagavond op m'n fuif te komen ? Ik heb een meebrengfuif op m'n zolder, we brengen allemaal wat mee, wijn of jenever. Je ziet maar. Als je zin hebt kan je Annie natuurlijk ook meebren gen." Rob nam de uitnoodiging met beide handen aan. Het stond al bij hem vast dat hij niet Annie maar wel een kruik jenever zou meebrengen. En zoo namen de vrienden afscheid. Den volgenden avond, toen hij op weg was naar Annie's huis, overdacht hij hoe hij op de meest effectieve manier ruzie zou kunnen trappen. En toen ze de trap afkwam wist hij het nog niet. Dag m'n lieve Robbertje" zei ze met een zoen. Onuit staanbaar was dat, altijd zei ze Robbertje en nog eens Robbertje. Hij was toch geen klein kind? Ze merkte zijn ergernis niet en begon opgewekt te ratelen: Hoe was het gisteravond. Heb je ook een woordje meegepraat?" Stom veivelend. Ze zaten te zaniken over normalisatie van salarissen. Nou ja, wat interesseert het je ook eigenlijk, het kan mij niet eens wat schelen." Zeg Robbertje, laten we naar je kamer gaan. Je moet me weer wat voorlezen van dien Husk, hoe heet hij ook weer?" Schei toch eens uit met dat eeuwige Robbertje. Je weet dat ik dat niet kan uitstaan, dat idiote aanstellerige naampje. Ik heet Rob Rob Rob, iedereen noemt me zoo." Maar ik ben toch niet iedereen, voor jou toch niet. En Rob, waarom heb je m'n das niet aan?" Welke das? O die, die vind ik niet mooi. Te opzichtig." HèRobbertje, meen je dat. Dan zal ik hem ruilen, we zullen hem samen gaan ruilen. Zeg, we loopen de verkeerde kant uit." Ik ga niet naar m'n kamer, laten we maar de stad in gaan." Rob's toon was langzamerhand bepaald onvriendelijk geworden, zoodat Annie hem vroeg Wat is er toch met je, is er iets vervelends gebeurd?" En Rob zei dat er niets vervelends gebeurd was en dat er niets met hem was en dat zijzelf blijkbaar uit haar humeur was en dat ze niet zoo moest zeuren en dat hij wel andere dingen aan zijn hoofd had. Dat laatste was waar. In een stil hoekje van een caf daalde de temperatuur van zijn liefde voor Annie tot het absolute nulpunt. Rob zei dat hij er den iaatsten tijd veel over nagedacht had, maar dat ze voorloopig toch niet aan trouwen konden denken. En dat lange verlovingen uit den booze waren. Het kon nog wel vier jaar duren voordat hij genoeg verdiende. Hij hield wel van haar, maar trouwen was iets waar heel wat bij kijken kwam. Het was maar beter dat ze elkaar voorloopig niet zagen, hij zou zich dan beter op zijn werk kunnen concentreeren. En misschien. .. . Er is geen harder woord dan het woordje mis schien", dat vaak eindelooze tranenstroomen ver oorzaakt. Annie nam haar zakdoekje en liet de tranen vloeien, en Rob troostte haar met het woordje misschien" in alle schakeeringen. Hij bracht haar naar huis en nam met een kus afscheid van haar. En weer troostte hij haar, want het afscheid hoefde immers niet voor altijd te zijn. ROB stond den volgenden ochtend weer bij den hoek, en tusschen twaalf en twee ook. Een paar keer zag hij een meisje met nogal blond haar in een blauwe regenjas van geribd fluweel. Een paar keer nam hij zich voor zijn hoed af te nemen, Pardon" te zeggen en nog een paar andere dingen die hem achteraf ietwat idioot voorkwamen. Maar telkens was ze het niet. Rob gaf het niet op, hij zou blijven zoeken totdat hij haar gevonden had, ook al zou het jaren duren. De avond van het fuifje slaagde buitengewoon. Iedereen was gekomen en iedereen had wat mee gebracht. Rob Bols. Hij danste veel en er was een meisje waar hij het meest mee danste en waarmee hij op de divan zoo'n beetje mee ging flirten. Olga heette ze. Het was een schat, ze was te goed om mee te flirten; maar op een feestje kan je toch niet aan een liefdesverklaring beginnen? Die zou nie mand gelooven. Op een feest mag iedereen iedereen PAG. 16 DE GROENE No. 3303

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl