De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 12 oktober pagina 17

12 oktober 1940 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

~ -jen, en iedeict.ii uuuui... _. ^en gek, natuurlijk altijd uiterst charmant. Maar Rob vond Olga zoo aardig dat het hem moeite kostte om on'ekunsteld charmant te zijn zooals het hoort. Daar-\ ook danste zij veel te veel met anderen. Rob ?< een beetje stil, h;'j had opeens een hekel aan «ittejrende jazzplaten en de schijnvertooning <£e uitgestreken gezichten. Olga was een schaf? ie \ek wel een beetje op het meisje waar hij tegen opgebotst was, .maar zulke mooie oogen had ze toch niet. Ze dan.'.te aldoor met een kwal van een kerel die haar demonstratief het hof maakte. Rob dronk nog een glaasje, toen kreeg hij er opeens genoeg van en kneep uit. Eenzaam liep hij over de donkere kade. Een ont zaglijk medelijden met zichzelf overviel hem. Hij was ook wel erg eenzaam. En in zijn eenzaamheid "ging hij op een bank zitten; de leegte van de bank vergrootte zijn verdriet. Met tranen in de oogen keek hij naar de treuresschen aan den overkant van het { water en dacht na over het leven. Het leven was ; grootsch, hard en wrang. Nu wist hij pas wat het beteekende, te lijden onder een ongelukkige liefde, een ongelukkige groote liefde. Hij kreeg het koud, snoot zijn neus die klonk als een misthoorn, en wandelde naar huis. Telkens kwam Annie hem voor den geest, maar toch had hij met zichzelf meer medelijden. Hij werd met hoofdpijn wakker en bleef den halven Zondag.ia bed liggen, 's Middags ging hij de straat «> zonder doel en verveelde zich. Onwillekeurig was hij in de buurt van Annie's huis gekomen; toen dat tot hem doordrong keerde hij zich geërgerd om. Al die Zondagsche opgedirkte menschen maakten hem hrisch, al-die opgepoetste pa's en ma's met hun con\ fectiekinderen en stroomlijnkinderwagens die het wekelijksche hoogtepunt van hun bestaan vierden in hun wandeling door een doodelijke verveling. Bah, de menschen konden voor zijn part allemaal opvliegen. Rob ging een cafétje in om zijn kater weg te drinken. En dien avond zat hij zich in de bioscoop te ergeren aan een film waar de liefde van een leien dakje ging. DE volgende dagen ging Rob niet meer wachten bij den straathoek, dat gaf toch niets. Hij dacht aan Olga. Toen kreeg hij van een vriend twee vrijkaartjes voor een tooneelstuk. Wie hij mee zou nemen wist hij nog niet, misschien Annie. Tegen etenstijd bladerde hij in de telefoongids en belde Olga op. Ze was verbaasd of deed maar zoo, maar ze wilde graag. Hij haalde haar af. Ze liepen naast elkaar. Rob t wilde haar een arm geven maar durfde niet goed. Ze waren trouwen:» ?' vlak bij de tramhalte, het was de moeite niet meer waard. De tram was vol; een keurig heertje stond voor Olga op. Waar be moeide die vent zich mee ? Nu kon hij niet met haar praten en moest dien vent ook nog dankbaar zijn. Onderweg hadden ze nauwelijks een woord tegen elkaar gezegd. In den schouwburg voelde Rob zich bijna gelukkig; in de pauze, bij het kopje koffie praatten ze over het stuk. Ze waren het roerend eens, Olga was intelligent en critisch, en wat zag ze er mooi uit! Rob knikte minzaam terug toen een paar kennissen hem begroetten. Hij zag de goed keurende blikken van de menschen op zich gericht. Olga was een verschijning. Na afloop liepen ze ge armd naar haar huis. Bij de voordeur gebeurde niets. -?K~. dien avond was er een nieuw hoofdstuk in Rob's leven begonnen, vond hij. Er kwamen meer van die avonden. En Zondagen. Toen ze eens op een wandeling langs van die lieve knusse landhuisjes liepen zei zij: Wat een mooie namen hebben die huisjes toch. Stel je eens voor dat wij. .. ., dat er een huisje was dat Robolga heette." Wat zou dat?" zei Rob, en hij durfde haar niet goed aan te kijken. Langs den langen weg was een berm met ^acht gras. Daar gingen ze zitten om uit te rusten. Dftar gingen Rob en Olga zich de gelukkigste menl schen van de wereld voelen. Over een jaar zouden ze trouwen, zoo mogelijk og eerder. Rob zou om opslag vragen en het najtuurlijk krijgen. Hij kreeg het, al was het dan maar nntig gulden. Om het te vieren gingen ze samen de stad eten, heel duur met wijn. En dien avond twamen ze langs den straathoek. Toen zei Olga: g, hier op dien hoek is me een poosje geleden ooiets geks gebeurd. Er kwam een man om den oek en die botste met zijn hoofd tegen het mijne. et moet je maar gebeuren, ik had er een blauwe pk van. En onbeschoft dat hij was, hij zei geen [>e of ba en bleef me na staan kijken." Rob bleef an. Wat is er?" Niets, mijn schoen is los." Hij Hemelde aan den veter en ze liepen we;r door. Hij keek haar aan, was zij dat ? Waren dat haar oogen geweest? Rob roerde zijn gevoelens door elkaar. M hij nu eigenlijk werkelijk verliefd op haar was, LÜlat wist hij niet. En toen hij haar thuis gebracht had 'was hij weer verschrikkelijk eenzaam. Den volgenden avond zat Rob weer bij Annie. OTTO DEN DEYL Cr-\i V ^-^ U 'M U \^S US^ U-3 U» Vl£&USJ l*^ IS» USJ BARON VAK HilNCilH&USENjr. TALENTEN heeft men of men heeft ze niet. Naast vele andere dingen heb ik mij altijd verheugd in het bezit van tallooze talenten die ik dan opk niet braak heb laten liggen inzooverre ze mij te pas kwamen. Een dezer begaafdheden heeft gedurende de eerste helft van mijn leven in de diepste diepten van mijn ziel geslui merd, totdat zij op zekeren ochtend ontwaakte, ik moet bekennen tot mijn niet geringe verbazing. Op dezen ochtend liet ik mij door mijn kamerdienaar scheren zooals ik dat iederen ochtend doen liet. Terwijl het welige schuim mijn edele gelaats trekken bedolf, staarde ik in den spiegel. Ik wachtte op mijn secretaris die mij ouder gewoonte altijd het ochtendblad tijdens het scheren voor las. Om de een of andere mij onbe kende reden liet de man wat lang op zich wachten. Ondertusschen om speelde een in den geslepen spiegelrand geschifte zonnestraal den volumineuzen neus van mijn kamerdienaar die het zoojuist aangezette mes in zijn opgeheven hand hield. Alle kleuren van den regenboog waren op zijn neus vertegenwoordigd; vol verbazing keek ik den niets vermoedenden man aan door den spiegel. Hij verroerde geen vin en bleef als een wassen beeld staan. En toen ik in den spiegel de wilskrachtige stralen zag die aan mijn beide oogen ontsproten, begreep ik dat deze stralen een hypnotische werking moesten hebben. Mijn secre taris kwam binnen en las mij de courant voor, en toen ik hem na de laatste pagina weggestuurd had, was mijn kamerdienaar nog steeds een wassen beeld. Ik liet mij mijn ontbijt brengen en het opgedroogde schuim van mijn gezicht afvegen; voortdurend bleef ik den goeden man aanstaren. Dat hield ik een heelen tijd vol, het gezicht van mijn gefixeerden barbier werd zoo wit als zijn jas en op den langen duur begon hij zelfs te ver mageren. Deze symptomen verhinder den hem evenwel niet stokstijf te blijven staan. Ik herinner mij niet hoe lang dit experiment geduurd heeft, maar toen ik zag dat het gepolijste staal van het scheermes plotseling begon te roesten, sloeg ik mijn oogen neer. Mijn kamerdienaar excuseerde zich dat hij me zoo slecht ingezeept had en deed dit nog eens overnieuw, zich verbazende over de lengte van mijn baard. Hij bleek zich niets van het experiment te herinneren, maar ik was een ervaring rijker. Enkele dagen later maakte ik voor het eerst gebruik van mijn talent als hypnotiseur. Ten huize van den Mar kies De Languisse werd ik uitgenoodigd op een groot diner. Natuurlijk liet ik mij niet onbetuigd omdat de wijnen van den markies even goed zijn als de conversatie aan zijn tafel slecht is. Het is natuurlijk een goede gewoonte om tijdens een diner niet alleen voor de voeding van het lichaam zorg te dragen, maar ook voor die van den geest. Deze laatste wordt doorgaans aangeboden door de naaste tafelgenooten, is als regel onverteer baar en bederft bovendien den eetlust. Toen ik dan ook goed en wel aan tafel gezeten was en mij gedurende de eerste gangen geënerveerd had over alle holle frases die tijdens de toe spraken te berde werden gebracht (ik zelf sprak niet), begon ik het gezelschap te hypnotiseeren. Door mijn gedachtekracht en met mijn energieke blikken bracht ik iedereen in den waan genieten. Toen ik verzadigd was stond ik op, en ik dwong de gasten zulks ook te doen en langs den muur te gaan staan. Het was mij eens ter oore gekomen dat de markies De Languisse zijn per soneel zeer slecht behandelde. Daarom liet ik zijn bedienden, zijn butlers en zijn keukenpersoneel aan den disch plaats nemen om de nog rijkelijk voor handen zijnde spijzen en dranken te consumeeren. De markies werd paars van verontwaardiging maar kon geen woord uitbrengen wegens den in zijn mond versteenden aardappel. Het per soneel deed zich te goed, zwijgend aten de lakeien, de in rose en wit gestreepte jasjes gekleede knechts en de goed gemutste koks alles op. Ik wist het zoo ver te brengen dat de markies zijn duurste sigaren aan zijn onderge schikten presenteerde en vervolgens in zijn wijnkelder afdaalde om daat eenige flesschen van zijn kostbaarste likeuren te halen. Ik liet den markies dat de aardappels die zij in den mond genomen hadden in steenen waren veranderd. Niemand durfde meer te slikken, niemand kon meer een woord zeggen. Daarom deed ik dat; ik stak een toast af waarin ik de gasten stuk voor stuk uitnoodigde voor een zesdaagschen f eestmaaltijd te mijnen huize. Met bolle koonen keken de gasten mij aan, terwijl ik een zeer goeden indruk maakte waren ze niet in staat mijn vorstelijk aanbod te accepteeren. Ver volgens liet ik mij de kostelijke gerech ten goed smaken en liet mij het eene glas na het andere inschenken, de eene flesch na de andere. Voortdurend bleef ik de gasten aankijken en kon onbe lemmerd van mijn lievelingskostjes Menschen van tegenwoordig (3) De klant RUSTIG en volkomen storingvrij hadden wij op zijn kantoor zitten praten. Het gewone gesprek van den dag, zooals er dagelijks millioenen ge voerd worden tusschen de muren van huiskamers en op stille kantoren onder menschen, die het niet druk hebben en zoo'n beetje de kantoor-uwn ver pulveren. Wij hadden al 'n sigaar gerookt en de jongste bediende had in het nabije, bevriende cafétje reeds meerdere kopjes koffie gehaald, koffie mét klontjes en met kannetjes room of iets, dat er op geleek. Zoo was een gedeelte van den uchtend in kalmen vree voorbij ge gleden en als inderdaad tijd geld ge weest ware, dan hadden wij dien gezegenden morgen zeker bergen gelds vergaard, want we hadden al den tijd. .. Heb jij hetdruk in je zaak?"vroeg hij. Dat zie je," was mijn antwoord, eenigszins cynisch. Als ik klanten had, zat ik niet hier !" Wat zei je?" vroeg hij verwonderd. Ik herhaalde mijn antwoord: Als ik klanten had, zat ik niet hier !" Hij keek me aan en maakte daarbij een niet al te snuggeren indruk. Wat zijn dat?" vroeg hij en hij keek tot me op, of ik Chaldeeuwsch ge sproken had of Arabisch, oud-Celtisch of op zijn minst toch wel Grieksch, alle talen, die hij alleen maar van hooren zeggen, en dan nog slechts van uit de verte, kende. Toen scheen hem plotseling een licht op te gaan en hij zat voor zich uit te filosofeeren: ,,'n Auto. .. . dat herinner ik me nog van vroeger jaren. .. . sigaretten, neen sigaretten zijn gasten zelf inschenken, alle aard appels smelten en de gasten drinken, waarbij ik hen suggereerde dat zij zeepwater dronken. Voortdurend list ik den markies nieuwe flesschen halen en inschenken. Het personeel dronk met echte levensvreugde en begon aan de tafel te zingen. Uren lang dronken de gasten zeepwater, totdat de kelder leeg was. Den markies stond het schuim op de lippen. Of het door mijn volmaakte suggestie kwam dan wel door zijn woede, weet ik niet. Ten slotte hield ik een vriendelijke afscheidsspeech waarin ik zei dat het mij ten zeerste speet dat de gasten mijn uitnoodiging voor een zesdaagsch diner niet hadden aangenomen. niet, 'n sigaret dat staat me voor. .. . maar klant, zei je toch? neen, klant, dat woord ken ik niet. .. . Klant. .. . klant. ..." Hij dacht zicht baar na en trok voorzichtig alle laatjes van zijn geheugen open. Toen fleurde hij op. Wacht eens", zei hij met een triumphantelijken glimlach, alsof iets uit een vorige incarnatie tot hem kwam, ik geloof, dat ik er ben. . . . 'n klant. .. . vroeger, vroeger, hél lang geleden. .. . mijn grootvader. . . . neen, het is langer geleden. .. . mijn overgrootvader. ... nu ben ik er echt: 'n klant o ja, dat waren in vroeger tijden van die lieden, die belden je op. .. . gunst ja, dat is waar ook: 'n telefoon!. .. . die belden je op of jij belde hen op en dan kreeg je een oH»r ja 'n order heette dat ja, ja. 'n klant, gunst daar zou ik heeleriaal niet meer aan gedacht hebben 'n klant, da's waar óók 'n klant. .. .'' Mt -' DE GROENE No. 3303

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl