De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 12 oktober pagina 4

12 oktober 1940 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

EEN REIS NAAR ROME VOOR HON VOOR het overgrote deel is het reizen in onze tijd verworden tot iets wat weinig meer gemeen heeft met het trekken der vroegere dagen, al is men nog steeds gaarne geneigd de infinitieven dezer beide verba aaneen te schakelen. De snelheid onzer communicatiemiddelen maakt het onmogelijk zich van een bepaalde plaats naar elders te begeven op een wijze, die zelfs maar in de verte herinnert aan hoe dit voorheen geschiedde. Voor het ongeregelde, maar daarom ook bekoorlijke, van toen is een stiptheid in de plaats getreden, waarvan de nuchterheid ons vrijwel allen zo beheerst, dat velen zich ergeren, wanneer het geheel een enkele keer niet als een uurwerk loopt. Verveling vervangt avontuur en over niets schijnt de reizende mens van heden zich zo te verheugen, dan het langste traject in de kortste tijd af te leggen. Af standen verdwijnen, weekeindjes nemen de plaats in van tochten, die vroeger met drie dagen reizen aanvingen en weinigen worden er gevonden, die hun belevenissen al reizende te boek stellen. Velen hebben geen oog voor de verscheidene genoegens van het reizen op zichzelf, zodat men de stelling zou kunnen verdedigen, dat niet alleen ,,te leven", maar evenzeer, ,te reizen"talent vóóronderstelt.Moge deze uitspraak sommigen te gewaagd lijken, zij is toch, hoewel voortvloeiend uit het heden, partieel tevens op het verleden gebaseerd. De grote reizigers, de trekkers naar een te voren opgezet plan, leven in het voorbije. Reeds voor eeuwen hebben zij hun verhalen geschreven, menig lezer heeft zich aan hen verkwikt, velen hebben ervan geleerd. Het reizen was de meesten hunner een kunst en zij beoefenden deze op werkelijk voorname wijze. Ook ons land telt verschillende dezer trekkers en onder vele anderen is er dan in de negentiende eeuw de bekende Dr. Jan-J. F. Wap, die voor honderd jaar een reis naar de stad aan de Tiber ondernam en daarvan verslag deed in een tweedelig werk, dat onder de titel Mijne Reis naar Rome, in het Voorjaar van 1837 te Breda bij F. P. Sterk in de jaren 1838 en 1839 het licht zag. Stel u voor een boek in het bekende octavo-formaat dier dagen, twee kloeke banden compres, gedrukt, te samen tellend een 650 bladzijden, waaraan toegevoegd een honderdtal pagina's aantekeningen en bijlagen. Wie der tegenwoordige snel-lezers schrikt er niet van ? Verdroeg men heden ten dage den schrijver, die het wagen zou over een persoonlijke reis, voort gevloeid uit individuele motieven en met nagenoeg uitsluitend privé- ontmoetingen, zeven honderd bladzijden vol te schrijven ? En zo al, wie wijst den uitgever aan,die het boek zou durven brengen ? Inderdaad, Wap's Reis naar Rome behoort in alle opzichten tot het verleden. Heden geschreven vond zij uitgever, koper noch lezer. Evenwel de mensen voor honderd jaar waren anders. Zij zagen in dit werk een aanwinst, prezen zijn verschijning en genoten van het gebodene. Wekt dit verbazing, het is bij nader toezien niet zo vreemd als het schijnt. Verplaats u in de tijd van toen, neem daarna het boek in handen en het zal ook u blijken, dat het verschillende onverwachte en daarom dubbel treffen de aspecten bezit, welke men er op het eerste gezicht niet in verwacht. De schrijver van dit boek was een merkwaardige figuur. In het eerste jaar van het koninkrijk Holland onder Lodewijk Napoleon geboren (1806) en over leden aan de vooravond van de omwentelingen der jongste eeuwende (1880), kwam hij nog jong in aanraking met Bilderdijk, wiens vertrouwen en vriendschap hij spoedig wist te verwerven. Studerend aan de Gentse Hogeschool nam hij deel aan de Vlaamse beweging, aanvaardde later een betrekking als leraar aan de koninklijke militaire Academie te Breda, om nadien ambteloos te leven. Zér werk zaam richtte hij enkele periodieken op, werkte een tijd lang voor de dagbladpers en gaf naast veel andere dingen een gedenkboek met betrekking tot de inhuldiging van Willem II uit. Van zijn eigen hand verschenen verschillende dicht bundels, daarnaast vertaalde hij enkele buitenlandse auteurs, terwijl hij bovendien een aantal nagelaten bundels van Bilderdijk over wien hij ook een boek schreef het licht deed zien. Gaat men de lijst zijner geschriften na, naar aanleiding van een door Wap aangeboden verzame ling zijner werken verschenen in de Handelingen der Leidse Maatschappij van 1876, dan staat men meer dan verbaasd over de omvangrijkheid en ver scheidenheid van een en ander. Evenwel ook hier geldt het wordt eikenschors bij het pond gewogen men weegt kaneel bij 't lood". Hoe beminnelijk de man geweest moge zijn, hoezeer zijn roem als causeur geschitterd moge hebben, niet tegenstaande zijn onmiskenbaar zeldzame belezenheid heeft hij toch geen werken geschonken, welke zijn eigen dagen overleefden. Slechts zijn Reis naar Rome onbetwistbaar zijn voornaamste boek heeft de aandacht kunnen blijven boeien. En ook g l beleefde dit werk geen herdruk, velen toch kennen het van naam en niet weinigen namen het, al doorbladerend, t;r hand. Waps reis valt nog precies in het tijdperk vóór de spoorwegen en wanneer hij dan ook daarover opmerkingen maakt zijn zij van afwijzende aard. In België, waar hij in vijf kwartier van Antwerpen naar Brussel rijdt, is hem de stoomwagen" te snel en elders, in de toekomst blikkend, vreest hij dat met de algemene invoering van het treinverkeer het reizen gelijk hij het ziet voorbij zal zijn. Vanuit zijn standpunt heeft hij gelijk. Voor hem staat reizen gelijk met leven en voor het laatste is tijd even bevorderlijk als overdreven snelheid ver werpelijk. Hij zoekt vooral ontmoetingen en stelt ze op hoge prijs, hij laat geen minuut voorbij gaan en betoogt herhaaldelijk, dat men mensenkennis het best al reizende opdoet. Zijn reizen is leven en den auteur die het laatste met het eerste vergeleek, geeft hij dan ook schoon gelijk. De voornaamste zijner taferelen het woord is van Wap vindt hij de bezoeken en kennismakingen, hetzij ten huize van grootheden, hetzij al rijdend in de diligence of met den vetturino. Elke voetstap die hij zet is bepaald, zijn schreden zijn steeds naar een doel gericht en waar hij dan ook tracht te flaneren" gaat dit hem zo slecht af, dat men dit, hier door hem zelf gebezigde, Franse woord kwalijk op zijn omwandelingen" durft toe te passen. Hij geniet het is onmiskenbaar, maar het didactische gaat hem toch voor alles. De zeven maanden aan zijn reis naar de eeuwige stad besteed, waarvan hij er drie ter plaatse vertoeft, heeft hij werkelijk niet in ledigheid doorgebracht. Niets is aan zijn aandacht ontsnapt en bijna voet voor voet kunnen wij hem volgen, vanaf het moment dat hij de huisdeur achter zich dichttrekt, tot het ogenblik dat hij de sleutel er weer insteekt om ze te openen. Na een korte inleiding over het reizen op zich zeker niet minder merkwaardig dan de narede tot het eerste deel, die daar strekt voor een anders gebruikelijke, maar gewoonlijk ook schaars gelezene, voorrede ! voert ons de schrijver door Belgi per diligence naar Parijs, waar hij o.a. De Lamartine, De Amsterdamsche venters Een bespreking van het proefschrift van Dr. V. R. A. D. Huberts door Dr. E. van Hinte DE Sociografie houdt zich bezig met een sociale groep of groepen. Heel wat Sociografische monografieën zagen reeds het licht. Vooral aan de Amsterdamsche Universiteit is, onder leiding van den Hoogleeraar ter Veen, den opvolger van Steinmetz, heel wat gepraesteerd en, laten wij dit er aan toevoegen, heel wat goeds. Wij zullen ge legenheid vinden daarop terug te komen. Het boek van Mejuffrouw Dr. Huberts neemt in de tot nog toe verschenen sociografische mono grafieën wel een heel bijzondere plaats in. Het is van folkloristisch belang en heeft daarmede beteekenis voor den Neerlandicus, die zijn taalkennis nu eenmaal uit den levenden mensch put. En zouden venters iets" toevoegen aan onze taaischat? Prof. Bolland zei eens tegen een vreemde ling, op een markt wijzende: Daar wordt de Nederlandsche taal gemaakt". Het is over dreven, maar er schuilt een kern van waarheid in. Wij gelooven ook, dat de venters invloed op onze taal uitoefenen. En dan is het boek van uitermate groote beteekenis voor den psycholoog. Het deel van het boek, dat over de psychologie van den venter handelt, is wel het belangrijkste deel van het boek. Waarlijk niet alleen kwantitatief, daar wordt niet naar ge rekend, al neemt het zoo ongeveer de helft van het boek in. Neen, vooral kwalitatief. De heele waarde van het boek is in dat hoofdstuk, althans naar onze meening. Dat er in Amsterdam een ventverordening is, dat daarover geweldig veel strijd is ge voerd, dat hij voor een goed deel verblind was, die strijd, doordat hij een gevolg was van sociale en politieke driften en dat hij heftig was door het emotioneele karakter van den venter, wij lazen het met belangstelling, constateerden met voldoening, dat de schrijfster geen moeite spaarde om er alles" van te weten te komen, doch constateerden ook, dat dit deel en wat er mede samenhangt, haar wezenlijke belangstelling niet had en heeft. De eerste vier hoofdstukken, die den straathandel in vroegere tijden, de stedelijke venters en de pro blemen die zij oproepen, het tot stand komen van de Amsterdamsche Ventverordening en de Amster damsche venters als sociale groep (voor dit, vierde hoofdstuk, maken wij ten deele een uitzondering) zijn alle heel prettig om te lezen, vlot geschreven als zij zijn, zouden zij ook in een krant kunnen voor komen.?Zij zijn knappe stukjes journalistiek. Wij voegen hier aan toe, al is het misschien over bodig: zij mochten natuurlijk in het boek niet ont breken. Zij zijn echter decor. Dr. Huberts openbaart in het 5e hoofdstuk, blz. 131 e.v. wat zij kan. Hier laat zij zien, dat het haar om den venter gaat, om de groep, waarin hij leeft. Zij heeft niet zoo maar eens een boek over de venters geschreven, neen, zij heeft hen bestu deerd in hun leven. Zij, de groep, zijn (is) voor haar studie object. Dr. Huberts bekeek hen, om welke redenen dan ook, met bijzondere belang stelling, met rationeele nieuwsgierigheid. ledere gelegenheid om den venter in zijn beroep, bij de in- en verkoop van zijn waar gade te slaan werd aangegrepen. Zo hebben wij o.a. een maand lang iedere dag de bloemenveiling, waarop de venters kochten, bijgewoond. Verder deed de gelegenheid om den venter alleen en tussen zijn collega's te bestuderen, zich ruimschoots voor. Tijdens onze sociografische enquête werd ge durende meer dan een maand, iedere dag van 9?5 uur, de venter als persoon en in de kleine groep der wachtenden, tijdens het beantwoorden der vragen en daarna bij het vervullen van admi nistratieve formaliteiten, geobserveerd. Ook kon gedurende de jaren van onze studie de groote groep worden gade geslagen wanneer door plotselinge slechte weersomstandigheden de venters genood zaakt werden in grote getale financiële hulp te vragen aan het Bureau voor Maatschappelijke Steuu. Tevens werd door bezoek aan ventersver gaderingen een indruk verkregen van de groepsmentaliteit en haar uitingen". Huisbezoeken, zij het korte, werden gehouden, veel werd het interview gebruikt, met allerlei ambtenaren en met de politie werden gesprekken gehouden, voorts ook met bestuursleden van ventersorganisaties, met grossiers op de centrale markt, en met bedienden op de veilingen". Zou Dr. Huberts van haar onderwerp gehouden hebben ? Stellig ! Zij heeft zich in de ventersgroep verdiept, als nooit iemand nog voor haar deed. In de Amsterdamsche ventersgroep, wel te verstaan, die de belangrijkste vormt van ons land, al vormt ook zij, noch in socialen, noch in economischen zin een eenheid. Mejuffrouw Dr. Huberts heeft aan haar karakter beschrijving van den venter een wetenschappelijke basis gegeven, door gebruik te maken van de toon aangevende litteratuur. Gaarne hadden wij ook het boek van Hellpach daarbij gezien. Het karakter van den venter? Dr. Huberts poogt het ons volledig kenbaar te maken. Teneinde het onderzoek overzichtelijker te maken, volgt hier onder een opsomming van de meest geconstateerde karaktertrekken" (blz. 136 en 137). Zullen wij citeeren ? Het is aanlokkelijk, maar wij doen het niet, omdat de opsomming te uitvoerig is. De karaktertrekken worden getoetst aan de indeeling van Heymans, zooals deze zijn opgenomen in diens Inleiding tot de speciale psychologie". De venters blijken emotioneel en actief te zijn en veelal primair functioneerend; dit laatste wil zeggen, dat voorstellingen of aandoeningen als regel niet lang bij hem nawerken, hoewel zijn vrees achtigheid, stugheid of wantrouwen, zwaarmoedig heid (die sterk met weersomstandigheden of ver wachte weersomstandigheden samenhangt), vol harding en doorzettingsvermogen en de sterke mate waarin hij berekenend is, toch op een sterke nawerking wijzen. PAG. ?) DE GROENE No. 3303

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl