De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1940 12 oktober pagina 8

12 oktober 1940 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

Letterkundig leven EEN HISTORIE UIT MÉMOIRES DE geschiedschrijver van de toekomst zal het gemakkelijker hebben dan zijn voorgangers, heb ik dikwijls 'hoeren opmerken. Inderdaad, men kan met de technische middelen, die wij bezitten en die voortdurend zullen worden vervolmaakt, zeer veel historische momenten" vastleggen door photo, film, phonograaf e.d. Het zal over eenige honderden jaren wellicht duidelijk waarneembaar zijn hoe wij, antieke lieden van 1940, eruit zagen, hoe wij ons bewogen door de straten, in kamers en vergaderzalen, hoe wij het Nederlandsch uitspraken en wat precies op die en die belangwekkende stonde door een onzer woordvoerders werd gezegd. De historie tusschen twintigste en dertigste eeuw na Chr. behoeft voor het eerst niet uitsluitend uit vergeelde documenten gereconstrueerd te worden. Alle middelen van uitdrukking, waarover wij be schikken, naast de technische, schijnen er op be rekend natuurgetrouwer weer te geven wat op het huidig moment leeft en geschiedt dan de vroegere. De schrijftaal heeft de spreektaal en wederkeerig deze gene dichter genaderd. De beeldende kunst doet meer dan synthetisch en in den hoogsten graad van volkomenheid het omringende vereeuwigen, zij brengt de accenten aan van het bewegende, zij is grootendeels van het statisch in het dynamisch stadium verkeerd. Dat wat de bekoring vormt der geschiedvorsching tot dusver, het element der verbeelding, zal zich in de toekomst nauwer grenzen zien toegewezen. Minder noodig dan tot dusver zal het zijn om, twee eeuwen teruggaande, zich te bezinnen op een men taliteit, die alle documenten ten spijt, toch nimmer geheel doorgrondelijk wordt en telkens ruimte over laat voor de spelingen der fantasie, voor een gefan taseerde aanvulling van nuchter getrokken psycho logische conclusies. Nog minder zal de verbeeldings kracht stof vinden in het uitdenken van plastische verbeeldingen: hoe liepen, hoe stonden, hoe spraken onze voorouders, hoe waren zij gekleed, welk ver schil maakte het in den bouw en de beweging hunner handen, dat ze in plaats van sigaretten te rooken, de lange pijp smoorden of snoven. In hoeverre is de korte-rokkendracht der vrouwen van invloed geweest op haar loop en haar spontane en bestu deerde bewegingen ? Wat was daarentegen de uit werking der crinolines, die zonder twijfel eenmaal het vrouwelijke schrijden tot een ruischend voortschuiven neutraliseerde. Dit alles is voor den geboren schrijver een oefen terrein voor de verbeeldingskracht, het geeft een bizondere bekoring aan den arbeid: terug te scheppen uit het verleden, den verstorven klank weer te doen galmen, de verdofte kleuren te doen opglanzen, opnieuw leven in te blazen aan wat in den dood is verstijfd. In dit dichterlijk bedrijf nu, een specialiteit als men wil, heeft Jo VAN AMMERS-KÜLLER, van wie bij J. M. Meulenhoff te Amsterdam een nieuw boek ,,ELZELINA" verscheen, van stonde af aan uitgemunt. Zij heeft de costumes in de musea ijverig bestu deerd", schreef ik naar aanleiding van haar Heeren, Knechten en Vrouwen" in mijn uitvoerige verhan deling over den modernen Nederlandschen roman Rondom Tien Gestalten" ; het groote lusthuis aan den Amstel terdege bekeken en zij heeft zich nu met vrouwelijk flair ingedacht in de ongerieflijkheden van de achttiende-eeuwsche mode, met haar per sende keurzen, haar heete broeierige pruiken, haar bedompte vertrekken en haar nauwe schommelende koetsen". Zij kan omgaan met de oude dingen, die jong en levend worden in haar hand en hun mu seumreuk verliezen om de geur te herwinnen van het frissche en het nieuwe." Ik zou niet beter dan ik het eenige jaren geleden gedaan heb, kunnen uitdrukken wat mij ook in dit nieuwe boek van haar aanstaat. Doordat zij de uiterlijke zaken zoo grondig beheerscht, is het haar ook vaak mogelijk een innerlijk accent te leggen in de figuur, dat echt klinkt en dat ons die figuur in het tijdsverband aannemelijk maakt, waar toch de wisselwerking tusschen uiterlijk en innerlijk levendig is. Haar figuren zijn nimmer, zooals al te vaak bij anderen, gecostumeerde moderne menschen. Het bezwaar, dat ik destijds opperde tegen Heeren, Knechten en Vrouwen" is dit, dat, zooals trouwens in het meerendeel onzer Nederlandsche historische romans, ook in het driedeelige werk van J o van Ammers-Küller een tweespalt voelbaar was, n.l. die tusschen het geschiedenisboek" en den roman". De belangen van die beide komen bijna steeds met elkaar in botsing. De schrijver wil ons den tijd, waarin zijn verhaal speelt, doen meeleven en hij meent, dat het noodig is ons geheugen met feiten kennis op te frisschen. Deze historische overzichten worden dan terwille van de beknoptheid in leerboek zinnen samengeperst. Maar deze leerboekzinnen, lardeerend waar ze noodig zijn het vleesch van den roman, ontnemen ons de illusie van het kunst werk, van het boek, dat, naar Elsschot het noemt, immers een lied" is. In haar trilogie is Jo van Ammers-Küller aan dezen weerslag niet steeds ontkomen. Anders is het met Elzelina". Met Elzelina" MENSCHEN EN HUN BEESTEN EEN journalist heeft, als men de kranten ten minste gelooven mag en dat moet men toch wel altijd avonturen, waar hij zich vertoont. Een letterkundig criticus is niet zoo gelukkig, hij zit altijd maar met zijn boekje in een hoekje en niemand trekt zich iets van hem aan. Maar eenige dagen geleden beleefde ik toch ook als de beste Johnnie Luger een echt journalistenavontuur, in een authentieke treinhoek en het was met Hei man de Man's nieuwen roman Geiten" (Ned. Keurboekerij N.V. Amsterdam) in de hand. Zoodra de man tegen over mij den titel op de kaft en den bok op de teekening had ontwaard, vroeg hij opgewonden: Gaat dat boek van u over geiten, mijnheer? Jawel, zeg ik. Staat er misschien in hoe je een geit droog leggen moet? want ik heb geen tijd om dat beestje van mij te melken. .. . 't Is een roman, mijnheer, zei ik, helaas niet zoo gevat als de man uit de krant en ik dreef verder in mijn lectuur. Ik ben er niet geheel zeker van, maar ik geloof, dat men deze en dergelijke nuttige wenken over geiten en bokken inderdaad tusschen de regels door van dezen roman zou kunnen lezen, want Herman de Man is als altijd terdege doorgedrongen in de stof, die hij behandelt en alvast te oordeelen naar dit geiten-boek, zullen wij in de volgende deelen van zijn cyclus Menschen en hun Beesten" nog veel wetenswaardigs aangaande katten, honden, paarden enz. te hooren krijgen. Herman de Man is een goed verteller en hij is de aangewezen man voor de z.g. raamvertelling, d.w.z. een groot kader, waarbinnen kleine verhalen passen. Hij heeft dit o.a. bewezen met zijn De Barre winter van '90". Een goed verteller is hij, maar men krijgt van al zijn boeken den indruk, dat ze veeleer om het plezier van het vertellen geschreven zijn dan om aan een sterken drang iets innerlijks te openba ren, te gehoorzamen. Hoe langer hoe meer is De Man er toe overgegaan zijn verhaal te laten loopen in het dialect van zijn nederigen hoofdpersoon, zoodat het een genoegelijk spreektaaltje is geworden, dat vlot en aangenaam leest maar niet meer bij machte is een groote beel dende kracht te ontplooien noch een kantigen stijl af te teekenen. De Man beschikt echter over talrijke kleine orna menten, waarmee hij zijn verhaal opluistert. Pas send in een kader, vormt het tegelijk de weelderige omlijsting van een aantal kleinere verhalen be treffende zijn weinige figuren. Geitemie is een arm daggeldersvrouwtje, moeder van elf kinderen, die, als ze weduwe is, nog aan n nakomertje, een dochtertje Aagje, haar plezier beleeft. Voor dit kind werkt zij en ploetert ze, ze doet het in een bokkewagentje rijden, ze heeft als De Man zelf haar behagen er in het mooie meisje met strikken en kwikken op te sieren en zij stuwt, al zorgend en van haar speelkindje genietend, het meisje ten val. Wanneer Aagje naderhand als een mooie maitresse in Den Haag pronkt, als Agatha", komt Geitemie als mama" bij haar in huis. Doch zij rust niet eer zij in het stadstuintje weer een geit heeft, zooals zij er honderden gemolken heeft in het dagloonershuisje in de IJselstreek. Nu ja, men kan een dergelijk verhaal niet erg gelooven". Maar hoeft dat wel, als men er toch zoo langzamerhand in vertrouwd raakt met de mekkerende geit en den gehoornden bok en met Geitemie, zulk een doodeenvoudig wijfje, dat in haar af ge sloofde wezen n illusie behield maar ook die, willig als een geit, weet af te leggen, als leven en lot het anders met haar en haar troetelkind blijken te hebben voorgehad dan zij het eenmaal beloofden. C. J. KELK bedoelt de schrijfster geen roman te geven, maar het romantisch levensverhaal van een der merk waardigste Nederlandsche vrouwen, die in het eind van de i8e en de eerste helft van de ige eeuw hebben geleefd. Dit verhaal is gebaseerd op de Gedenk schriften der dame zelf (?Mémoires d'une Con temporaine"). Het levensverhaal van een mensch wordt, zoodra een zekere historische juistheid is nagestreefd, nimmer een roman in den waren zin van het woord. Immers bij de compositie van den roman werkt de vormgevende kracht van den schrijver tot in alle onderdeden door, willekeurig legt hij de accenten, welke de effecten het sterkst vermogen te maken. Het leven zelf houdt echter met dien constructieven wil geen rekening en legt zijn accenten met een grilligheid, die aan de rege lende macht van den mensch ontsnapt. Toen J o van Ammers-Küller bij haar historische studies ten behoeve van haar romans de zonderlinge figuur van Elzelina ontdekte, bemerkte zij tevens, dat het levensverhaal van deze Ida Saint Elme romantisch genoeg was om op zichzelf een boeiend boek te vullen. Haar nasporingen brachten aan het licht, dat deze vrouw, in haar ijdelheid en coquetterie zich in haar mémoires uitgevend voor de dochter van een Hongaarschen graaf, een Brabantschen predikant tot vader had en dat met haar af komst en haar eerste huwelijk geenszins de adellijke predicaten waren gemoeid, waarop zij levenslang aanspraak had gemaakt. Maar dit was slechts een kleinigheid. De Gedenk schriften behelsden nog menige vervalsching. Een schat van merkwaardigheden, echter, leverde de studie van dit vrouwenleven bij diepere vorsching op. Het kleine meisje Mietje Oudland (de familie naam is terwille van de nabestaanden gefingeerd) trouwt op haar vijftiende jaar een botten echtgenoot, krijgt twee kinderen, geraakt in de Patriottenwereld van 1795 met den Franschen sans-culotten generaal Moreau bevriend, laat zich door hem ontvoeren naar Frankrijk en beleeft sindsdien zulk een bonte reeks avonturen (o.a. als amazone van de Grande Armee, als geliefde van Maarschalk Ney, als actrice, als lectrice van Napoleon's zuster Eliza, Groothertogin van Toscane), dat men ze niet gemakkelijk naver tellen kan. Jo van Ammers-Küller handhaaft ook in dit boek haar kwaliteiten, een groote helderheid, een manne lijk forschen toets. Zij maakt het relaas der lotge vallen dezer groote avonturierster, met haar hang naar levendige bewegelijkheid, actie, naar roem en de aanbidding der menschen, tot een zeer boeiend boek. Zij tracht niet de vertelkunst der historie met mogelijkheden te verrijken, zij zoekt geen nieuwe wegen. Zij spaart ons misschien te weinig bizonderheden, wellicht ook tracht zij te zelden composito risch in den loop van haar verhaal in te grijpen, waardoor wij nieuwe, onvermoede effecten zouden winnen. In dezelfde volle lichtsterkte volgt tafereel op tafereel. De enkelvoudige aard van dit werk, zonder de hierboven geschetste tweespalt, is de zuiver heid van den stijl natuurlijk zeer ten goede ge komen. Ingekomen Boeken Phyllis Bottome: Onveilig signaal. (Z. Holl. Uitg. Mij, Den Haag). Mogens Lorentzen: De familie Gelinde of ge zult zien dat het gaat. (Z. Holl. Uitg. Mij). Svend Weis Togh: De onbekende soldaat die bleef leven. (Z. Holl. Uitg. Mij). Karen Bjerresö: Nacht. (Z. Holl. Uitg. Mij, Den Haag). Phyllis Bottome: Uit de wereld van het onbe wuste. (Z. Holl. Uitg. Mij, Dan Haag). Restaurant DORRIUS N.Z. Voorburgwal b.h. Spui, Amsterdam PLATS DU JOUR EN A LA CARTE r AG 8 DE GROENE No 3301

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl